2000-04 MIRA Ceti sprak met... Felix Verbelen


Sinds de maand februari van dit jaar heeft de raad van bestuur van MIRA een nieuwe voorzitter: Felix Verbelen. Dat hij niet de eerste de beste is, mag blijken uit volgend interview. Want Felix is 56 jaar, en toch al meer dan veertig jaar met sterrenkunde bezig. Ook op gebied van besturen en organiseren heeft hij ervaring. Maar het zijn vooral de open geest van de voorzitter, zijn engagement en zijn veelzijdigheid die voor MIRA een grote troef kunnen worden aan de vooravond van de eenentwintigste eeuw.

 

Felix VerbelenFelix, kan je om te beginnen in het kort iets vertellen over je afkomst, je professionele activiteiten en dergelijke ?

Ik ben afkomstig van Zaventem. Ik ben geboren in 1944, zodat mijn prille jeugd zich afspeelde in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog. Het waren nog niet de gouden zestiger jaren, en daarom zat het er niet in om na mijn humaniora verder te studeren. De drang naar kennis was er echter zeer zeker wel, zodat ik eigenlijk al mijn ganse leven een autodidact ben geweest.

Eerder per toeval ben ik in het verzekeringswezen terechtge-komen, maar eenmaal daar heb ik voluit getracht om vooruit te komen in die wereld, door het volgen van vele cursussen in verzekeringstechniek en indu-striële technologie via avond-school, brandpreventietechnie-ken en een opleiding tot veiligheidschef, met talrijke stages in België en in Engeland. Mijn werkgevers hebben mij de kans gegeven om die opleidingen te volgen en ik heb er dankbaar gebruik van gemaakt. Op vrij korte tijd ben ik opgeklommen tot afdelingshoofd en inspecteur-generaal in de verzekerings-maatschappij. Thans houd ik me praktisch nog uitsluitend bezig met brandpreventie in industriële bedrijven, overal in België en Luxemburg. Het is een boeiende en afwisselende bezigheid, technisch van aard, waarbij ik permanent in contact kom met de leiding van de bedrijven, en dat alles in een geest van haast absolute bewegingsvrijheid. Wat kan een mens zich beter wensen ?

 

Hoe is eigenlijk je interesse voor sterrenkunde ontstaan ?

Mijn eerste herinneringen in verband met sterrenkunde gaan terug tot 30 juni 1954. Het was mijn eerste partiële zonsver-duistering en voor mij, knaap van negen jaar, een onvergetelijke gebeurtenis. Het was die dag mooi weer en ik herinner mij dat de onderwijzer tijdens de middagpauze diverse stukken glas had voorzien van een roetlaag door ze boven een brandende kaars te houden. Vanaf één uur stond zowat de ganse school op de speelplaats om het gebeuren gade te slaan door het beroete glas. Iedereen was gefascineerd door het spektakel van de voor de zon schuivende maan. Rond half twee was de felle junizon dusdanig afgezwakt dat in de turnzaal het licht werd aangestoken. Het einde van de eclips hebben we niet meer meegemaakt, want er waren nog dringender zaken, en niet van de minste: het was namelijk de laatste schooldag en tijdens de eclips was de grote vakantie begonnen.

In 1957 was er dan komeet Arend-Roland. Er waren dat jaar twee kometen te zien, maar Arend-Roland was de meest spectaculaire met haar anti-staart: de komeet was zodanig georiënteerd dat je een staart kreeg aan de ene kant en dan precies een straal die uit de komeet te voorschijn kwam aan de andere kant. Dat alles is mij zeer goed bijgebleven, ook onder andere omdat ik het fenomeen zelfs kon zien vanuit mijn slaapkamer thuis. Ik heb toen bij mijn ouders aangedrongen om een verrekijker te krijgen. Eigenlijk was het meer een stuk speelgoed met glazen die er soms uitvielen. Zij zullen wel gedacht hebben: onze Felix zal daar toch niet lang mee bezig zijn, maar achteraf bekeken hebben ze mijn interesse voor sterrenkunde toch enigszins verkeerd ingeschat toen.

Het was trouwens een heel boeiende periode, want op 4 oktober 1957 werd de eerste Spoetnik gelanceerd. En dat was nog maar de aanzet tot het grote avontuur van de bemande ruimtevaart. Een gebeurtenis die ik mij ook heel goed herinner is de fameuze zons-verduistering van 15 februari 1961. Het was de belangrijkste zonsverduistering van de laatste decennia in ons land tot de totale zonsverduistering van 11 augustus vorig jaar.

In die periode ben ik ook begonnen met het maken van mijn eerste kijkertje. Ik ben altijd nogal een knutselaar geweest, en met het bouwplan voor een telescoop uit het boek “Jongens en wetenschap” toog ik aan de slag. Nochtans liep het niet van een leien dakje, want ik had enkel maar een handboormachine die niet al te nauwkeurig werkte en een zaag. Met ruwe planken heb ik dan toch een soort buis in mekaar getimmerd. De lenzen voor mijn telescoop heb ik na veel zeuren gekregen van een opticien uit de buurt, en na nog meer zeuren heb ik van diezelfde man ook een oculairtje gekregen, afkomstig van een microscoop. En zo heb ik uiteindelijk toch een instrument ineengeknutseld waarmee ik de hemel kon waarnemen. Voor het eerst kon ik kraters op de Maan zien, een heuse revelatie. De kwaliteit was niet om over naar huis te schrijven, maar ik had zelf een telescoop gemaakt en wat ik zag was echt.

 

Het doet me denken aan de verhalen over Galileo en zijn zelfgemaakte telescoop.

Amateur-astronoom zijn is uitermate boeiend, omdat je op zovele vlakken heel wat dingen kan herontdekken die al lange tijd gekend zijn. En door het opnieuw en zelf te doen, leer je die dingen ook van binnenuit te begrijpen.

Tot aan het begin van de jaren zeventig ben ik haast helemaal op mijn eentje met sterren-kunde bezig geweest, gedreven door nieuwsgierigheid en met de wil om zelf te ontdekken. Maar toen begon ik toch de behoefte te voelen  om met andere amateur-astronomen in contact te komen. Ik infor-meerde bij de Koninklijke Sterrenwacht in Ukkel en leerde daar Jos Denoyelle kennen. Deze verwees me naar de Vereniging voor Sterren-kunde (VVS), en in diezelfde periode leerde ik ook MIRA kennen. En plots was ik aangesloten bij twee sterren-kundige verenigingen.

 

Waar je ook meteen zeer actief was ?

Ja, op korte tijd had ik zowat overal in het astronomische wereldje contacten. Ik nam deel aan vergaderingen bij de VVS en bij MIRA, er waren allerhande voordrachten, ik had intussen ook mijn eerste serieuze telescoop gekocht, een Newton met een spiegel van 20 cm, en zo ging ik me ook met astrofotografie bezig houden. In 1978 werd ik provinciaal voorzitter van de VVS, en dat tot 1988, en geleidelijk kwam ik ook in het bestuur van MIRA terecht. Van 1985 tot 1988 was ik voorzitter van het Belgisch comité van amateur-astronomen, een overkoepe-lende organisatie voor zowel het Vlaamse als het Franstalige landsgedeelte. Zeer interessant om weer een boel mensen te leren kennen. En ik heb toen nog zovele andere dingen gedaan, eigenlijk te veel om op te noemen. Misschien kan ik voor die periode nog vermelden dat ik de eerste coördinator was voor de nationale sterrenkijkdag waar de VVS in 1980 mee begonnen is. Dat heb ik dan acht jaar gedaan, drie keer samen met het Franstalige landsgedeelte, en één keer samen met Nederland. Men is nog altijd een beetje jaloers op mij, want van die acht sterrenkijkdagen waren er zeven met mooi weer. Puur geluk natuurlijk !

Maar uiteindelijk werd dit alles een beetje van het goede te veel, niet in het minst omdat er toch ook mijn gezin was met opgroeiende kinderen, en er thuis verbouwingswerken aan de gang waren, zodat ik in 1988 vond dat het moment gekomen was om eens een pauze in te lassen: gedaan met alle administratieve beslomme-ringen. Daardoor kreeg ik opnieuw tijd om eens wat te experimenteren met dingen die mij interesseerden, maar die ik onvoldoende kende naar mijn zin. Dat alles zonder af te stappen van de sterrenkunde als dusdanig, want die is toch altijd als een rode draad door mijn leven blijven lopen.

 

Er brak een tijd aan om weer nieuwe ontdekkingen te doen ?

Zeker weten. Zo heb ik me, overigens reeds sinds 1980, verdiept in de wondere wereld van de computers, heb me bezig gehouden met spectro-scopie en het fotograferen van spectra, en ook het zelf maken van spectroscopen. Radio was ook iets dat me al lange tijd interesseerde, en nu had ik de kans om het fenomeen eens grondiger te bestuderen. Ik heb een volledige radioamateur-licentie behaald, en voor diegenen die het interesseert: mijn officiële call is on4avf. De elektronica die daarbij aan bod kwam is sindsdien trouwens al enorm goed van pas gekomen: sterrenkunde gecombineerd met elektronica plus kennis van computers geeft ongelooflijk veel mogelijkheden.

Verder waren er nog allerhande reizen waarbij we het een en ander gingen bekijken. Zo staan er inmiddels al drie eclipsreizen op mijn palmares: een schitterende zonsverduis-tering op 11 juni 1983 in Java, een minder geslaagde zoneclips op 22 juli 1990 in Finland omwille van het tegenvallende weer, en dan deze van 11 augustus 1999 die we toch grotendeels hebben kunnen waarnemen tussen de wolken door.

Met het voortschrijden van de jaren wordt een mens natuurlijk ook niet jonger. Ganse nachten waarnemen is er voor mij niet meer bij, tenzij bij speciale gelegenheden. Maar waar ik de laatste jaren wel meer mee bezig ben, is archeo-astronomie. Dat kan je om te beginnen voor het grootste deel overdag doen, en bovendien zijn de waarnemingsinstrumen-ten waarover je moet beschikken eigenlijk minimaal. Met een verrekijker kan je toch zeker minstens zo goed zien als astronomen uit de oudheid met zeer goede ogen, want zij gebruikten geen optische instrumenten. En zo krijg je toch een idee van hetgeen die mensen toen konden waar-nemen. Eén van de boeiende onderzoeksdomeinen op dat vlak is zeker de cultuur van de Maya’s. 

Tegenwoordig ben ik de opkomsten van Venus en Mercurius aan het volgen. Zo was augustus juist de periode van heliakische* opkomst van Venus als avondster. Als waarnemer stel je dan vast dat het Jaarboek van de Koninklijke Sterrenwacht van Ukkel zonder meer onnauw-keurig is. Volgens het jaarboek is Venus zichtbaar vanaf oktober, terwijl de planeet eigenlijk begin augustus al te zien was. Dat is een verschil van twee volle maanden ! Hoe is zoiets mogelijk ? Wel, dat komt, zoals blijkt uit een Amerikaanse studie, omdat sinds de tijd van de Baby-loniërs niemand meer heeft geprobeerd deze fenomenen daadwerkelijk waar te nemen. Zelfs als amateur met niet al te veel middelen kan je dus op dat vlak nuttig werk verrichten. Ik heb een goed waarnemings-plaatsje gevonden, niet te ver van waar ik woon en op exact dezelfde meridiaan als waar mijn telescoop thuis opgesteld staat. Zeer interessant voor alle mogelijke berekeningen.

 

Komt er niet heel wat kijken bij al die metingen en berekenin-gen om tot echt betrouwbare resultaten te komen?

Bij de laatste zonsverduistering heb ik bvb. metingen gedaan van de algemene achtergrond en zoiets kan effectief met minimale middelen. Mijn devies luidt: als je iets kan doen met twee componenten, gebruik er dan geen drie. Voor het meten van het omgevings-licht tijdens de zonsverduiste-ring van vorig jaar bestond mijn lichtmeter uit exact geteld vier componenten, gekoppeld aan een oudere laptop: een LDR van vijftien frank, een condensator uit de rommelbak, een klein diode van misschien drie frank, of je knipt hem gewoon uit de eerste de beste tv die je bij het groot vuil wil zetten, en een weerstandje van misschien 2 frank. Dat is alles. Plus een klein zelfgemaakt computerprogrammaatje van een tiental regels. En dat toestel deed dus perfecte metingen,  midden op een veld in Frankrijk. Je kan uiteraard hetzelfde doen met een professionele lichtmeter, maar uiteindelijk zal je precies dezelfde lichtkromme bekomen op je computerscherm. Waar-om dan 30.000 frank uitgeven, als het ook kan voor 20 frank ?

 

Nu je voorzitter van MIRA geworden bent is er ongetwij-feld weer heel wat administra-tief werk te verrichten ?

Zeer zeker. Men heeft me met aandrang gevraagd om die taak op mij te nemen. Je zegt dan eerst wel neen, maar op een gegeven moment stem je in. En als je ja zegt, moet je het zo goed mogelijk zien te doen. Ik heb wel nog altijd een voltijdse job, zodat ik me voor MIRA niet zoveel kan inzetten als ik eigenlijk zou willen. Maar dat neemt niet weg dat ik toch wel degelijk duidelijke krachtlijnen naar voren wil brengen, drie belangrijke pijlers die volgens mij voor de toekomst van MIRA zeer belangrijk zijn.

Ten eerste dient de nieuwbouw verder ingericht te worden. Het gebouw heeft een boel geld gekost en we hebben op dat vlak de verantwoordelijkheid om de vernieuwde sterrenwacht te laten uitgroeien tot een nuttig werkinstrument dat zo optimaal mogelijk functioneert.

Ten tweede willen we goede contacten onderhouden en verder uitbouwen met andere verenigingen. Ik denk dan in de eerste plaats aan de andere volkssterrenwachten, de VVS, de sterrenwacht van Ukkel, het nationaal planetarium, universi-teiten, allerhande sterrenkundi-ge verenigingen, enzovoort. MIRA moet openstaan voor dialoog. Sterrenkundigen heb-ben een ruime blik op het heelal, en gedragen zich dus ten opzichte van collega’s best met een zelfde ruime blik. Daarom dienen wij er ons over te bezinnen op welke wijze wij die goede contacten verder kunnen consolideren, want uiteindelijk zijn we pas sterk door samen te werken. 

En ten slotte een derde punt, maar zeker even belangrijk: we leven niet meer in de tijd van de postduif, maar wel degelijk in het computertijdperk. Daarom moeten we resoluut kiezen voor computertech-nologie op alle vlakken waar het maar enigszins nuttig is. En dat het internet hierbij van essentieel belang is, spreekt uiteraard voor zich.

Natuurlijk zullen we moeten rekening houden met de beschikbare financiële midde-len om deze drie doelstellingen te realiseren. Maar het is een leidraad naar de toekomst toe, en ik wil er mij als voorzitter van MIRA voor inzetten om in een geest van samenwerking op alle genoemde vlakken tot resultaten te komen. 

 

Nog een slotwoord om dit interview mee af te sluiten ?

Om de vernieuwde sterren-wacht rendabel te houden is het nodig meer volk over de vloer te krijgen. En daarom moet MIRA meer bekend worden bij het grote publiek. Nu, het is zeker niet de bedoeling om via goedkope stunts of spektakel te scoren in de media. Wel is het nodig om in de media aan bod te komen met relevante informatie waar de mensen iets aan hebben en die aantoont dat wij een degelijk product te bieden hebben. Wij profiteren bovendien in Grimbergen van onze centrale ligging, vlak bij de grootste stad van België. En er mag dan wel lichthinder zijn, het blijft toch mogelijk om aan mensen die de sterrenwacht bezoeken nog voldoende prachtige hemelfenomenen te laten zien. Iedereen die maar wil heeft tegenwoordig via televisie of computer toegang tot de meest spectaculaire beelden vanuit het nabije of diepe heelal, beelden gemaakt met ultragesofistikeerde toe-stellen, ruimtetelescopen en dergelijke. Maar op MIRA krijg je het in werkelijkheid te zien: je ziet echt de kraters op de Maan en de ringen van Saturnus. En dat is per slot van rekening hetgeen we de mensen willen aanbieden: iets echts en waardevols.

 

Felix, ik dank je voor je uit-voerige en boeiende antwoor-den op mijn vragen.