2001-02 MIRA Ceti sprak met... François Van Meulebeke


Eén van onze trouwe MIRA-leden, François Van Meulebeke, werd in de maanden rond Kerstmis bijna tegen wil en dank “Bekende Vlaming”. Hij mag dan wel een Franstalige Brusselaar zijn, hij spreekt behoorlijk Nederlands. En als groot wolvenliefhebber was hijzelf gegeerd wild voor de Vlaamse media toen de mysterieuze Waaslandwolf het ganse land in rep en roer zette. François Van Meulebeke is echter ook een bevoorrechte getuige die meebeleefde hoe MIRA evolueerde van een bescheiden volkssterrenwacht in de jaren zeventig tot hetgeen MIRA vandaag geworden is.

Ik had vóór het interview wel gesteld dat één onderwerp absoluut taboe was: het leven en werk van Wolfgang Amadeus Mozart. Want ik wist zeker: als François daarover zou beginnen, dan waren we lichtjaren verwijderd van hetgeen ons aller passie is, namelijk sterrenkunde.   

 

Francois Van MeulebekeFrançois, als ik mij niet vergis ben jij geboren net vóór de Tweede Wereldoorlog?

Ik ben inderdaad in 1938 geboren, en heb bijgevolg heel wat herinneringen aan de oorlogsperiode. Wij woonden dicht bij het spoorwegstation in Elsene. De bombardementen met V1-raketten zal ik niet gauw vergeten. Samen met mijn moeder heb ik ook eens een ganse dag doorgebracht op de Kommandantur. Een Duits officier had ons laten oppakken, omdat hij vond dat mijn moeder een nogal grote neus had. Misschien waren wij wel joden! En als kind tekende ik vooral soldaten aan parachutes, bombardementen en andere oorlogsscènes.

Van de eerste jaren na de oorlog herinner ik mij vooral zeer goed dat er weinig welvaart was. Mensen die die periode niet hebben meegemaakt kunnen dat wellicht moeilijk begrijpen, maar als ik zie wat er nu allemaal bestaat, dan blijft me dat steeds weer verbazen. Als ik terugdenk aan het papier van tijdens of na de oorlog, de kwaliteit daarvan was gewoonweg erbarmelijk, en toch waren we blij dat we papier hadden. Op school moesten we dat papier dan beschrijven met een pen en met inkt. Als je dat niet zorgvuldig deed, brak je pen, meteen zoog het papier zich vol inkt, en je had een kanjer van een vlek. Maar de redding was nabij, want samen met de Amerikaanse soldaten verschenen ook de eerste ballpoints.

 

Hoe is je belangstelling voor sterrenkunde ontstaan?

Als kleine jongen al was ik geïnteresseerd in alles wat met de natuur te maken had. Toen ik twaalf à dertien jaar oud was, wilde ik geoloog of archeoloog worden. Ik wist wel niet juist wat dat was en wat je ervoor diende te studeren, maar vond het goed klinken. Op een dag stootte ik op een boek met mooie kleurenafbeeldingen van de planeten van ons zonnestelsel: Jupiter, Mars, Venus, Saturnus met die schitterende ringen. Een ongelooflijke wereld openbaarde zich aan mij, en zo kwam ik in de ban van sterrenkunde. 

Ik wou die objecten ook in het echt zien, en daarom heb ik op mijn vijftiende zelf mijn eerste telescoop gemaakt: een refractor. Het was niet zo eenvoudig om toen een achromatisch objectief te vinden. Ik ben ervoor naar een opticien geweest, die speciaal voor mijn telescoop een glas geslepen heeft. Dat was trouwens een zeer interessante leerschool, want ik moest zelf inzicht krijgen in de werking van lenzen om een glas te bestellen met de juiste dioptrie. Uiteindelijk had mijn telescoop een lens met een diameter van 56 mm in een twee meter lange buis. Als oculair gebruikte ik een oud microscoopoculair. En met behulp van enkele gasbuizen en wat houten materiaal knutselde ik een statief in mekaar.

 

En wat waren de resultaten?

Hoewel het dus mijn eerste telescoop was van eigen fabrikaat, kon ik met dit instrument toch de kraters op de Maan zien, de ringen van Saturnus en de satellieten bij Jupiter.

Nadien heb ik geprobeerd een spiegeltelescoop te maken, maar daarbij heb ik het thuis zo vuil  gemaakt met o.a. het fijne poeder om de spiegel te slijpen, dat men slijppoeder, spiegel en al heeft buiten gekieperd.

Gelukkig raakte ik kort daarna aan een 120 mm refractor, een heel degelijk instrument. Ik heb voor die telescoop zelfs een speciale projectortafel gemaakt om zonnewaarnemingen te doen.

Maar de belangrijkste ontdekking heb ik toch met mijn eerste, zelfgebouwde  telescoop gedaan. Het is immers door met dat instrument in de velden in de buurt te gaan waarnemen dat ik mijn vrouw heb leren kennen. Zij had mij bezig gezien en wou wel eens weten wat die jonge kerel daar allemaal aan het waarnemen was met zijn telescoop. Haar ouders vonden het prima dat zij avond na avond mee kwam kijken naar de wondere wereld om ons heen.

 

Bestonden er toen ook al populair-wetenschappelijke boeken over sterrenkunde waarmee je je honger naar informatie kon stillen?

Nog beter dan boeken: in 1954 ben ik lid geworden van de Société Belge d’Astronomie (SBA), een gerenommeerde vereniging waar men allerhande vergaderingen en lezingen hield i.v.m. sterrenkunde en weerkunde. Ik liep daar in korte broek rond tussen grote, beroemde wetenschapslui als Danjon1, Dollfus2  en Arend3. Het waren trouwens voornamelijk professionele astronomen die naar die vergaderingen van de SBA kwamen, waarbij er dan  ingewikkelde theorieën voorgesteld werden met allerhande, voor mij veelal onbegrijpelijke formules. Toch heb ik daar als jonge snaak veel opgestoken, want ik durfde ook vragen te stellen. Soms waren het misschien domme vragen, maar die geleerde mannen waren steeds heel enthousiast om mij dan de nodige uitleg te geven. In de jaren zeventig heb ik ook nog het geluk gehad een cursus sterrenkunde te kunnen volgen bij de bevlogen André Koekelenberg, toentertijd professor aan de ULB. Van die man heb ik ook enorm veel geleerd.

 

Waarschijnlijk waren  het op school ook de wetenschappen die jou het meest konden boeien?

Ik heb in de middelbare school de richting wetenschappen gevolgd, en nadien ben ik gaan studeren voor technisch ingenieur. Ik heb me daarna verder gespecialiseerd in scheikunde, en na mijn legerdienst ben ik beginnen werken bij Solvay. Als onderzoeker hield ik me bezig met scheikundige processen van plastics als polyethyleen en polypropileen. Mijn laboratorium was berucht, want ik werkte met gevaarlijke stoffen die soms al wel eens explodeerden of een ongelooflijke stank verspreidden. Zelf was ik trouwens gekend als “le fou du labo 8”, verwijzend naar de film “Le fou du labo IV” met Jean Lefebvre. 

Na enkele jaren maakte ik promotie en werd ik coördinator wat betreft de analytische methode voor alle laboratoria van Solvay, wereldwijd. Zo reisde ik o.a. naar Italië, Frankrijk, Duitsland en Spanje, maar vooral ook naar de Verenigde staten, en meer bepaald naar Houston in de staat Texas. Solvay heeft daar een belangrijke afdeling, en ik ben daar bijgevolg herhaalde malen naar toe geweest, de eerste keer in 1978. Ik was daar uiteraard in de eerste plaats voor professionele bezigheden, maar in Houston heb je ook de NASA. En hoewel maar een klein deel van het hele NASA-complex voor bezoekers toegankelijk was, kon ik weldra op plaatsen komen waar anderen niet toegelaten werden. Ik liep overal rond, stelde veel vragen, en men begon mij daar vrij snel te kennen. Elk jaar liep ik er zo één- of tweemaal langs, en elke keer bracht ik van bij de NASA ook pakken astronomische foto’s mee naar België. Dat was een zeer boeiende periode.

 

Hoe ben je uiteindelijk bij MIRA terecht gekomen?

Dat is een gek verhaal. Het moet 1971 of 1972 geweest zijn, toen ik in het stripweekblad Spirou, waarvan ik een trouwe lezer was, een artikeltje zag staan over volkssterrenwacht MIRA in Grimbergen. Ik had nog nooit van MIRA gehoord, maar gezien mijn sterrenkundige interesse leek het me wel interessant om er eens binnen te wippen. Bovendien had ik net wat problemen met een camera waarmee ik astronomische opnames wilde maken, dus was het misschien best om meteen na mijn werk langs MIRA te passeren. Toen ik in Grimbergen aankwam was het zowat half zes ’s avonds. Ik ontmoette een imposante maar zeer vriendelijke man, pater Pieraerts zo bleek later. Hij leek alle tijd van de wereld te hebben en luisterde aandachtig naar mijn probleem. Ik had vrij snel door dat hij mij eigenlijk ook niet verder kon helpen met mijn astrocamera, maar zonder dat ik er erg in had draaide hij handig de rollen om. In plaats van ik op hem deed hij een beroep op mij. Er kwam immers net die avond een Franstalige groep op bezoek en aangezien ik toch erg in sterrenkunde geïnteresseerd was, kon ik wellicht wat helpen bij de rondleiding. Ik kende toch de voornaamste sterrenbeelden en kon wel wat vertellen over de planeten van het zonnestelsel? Dan was er geen enkel probleem. Hij vroeg het zo vriendelijk en uitnodigend, dat ik moeilijk neen kon zeggen, ook al was ik nooit eerder op de sterrenwacht geweest en wist ik amper waar de verschillende lokalen zich bevonden. De groep kwam aan rond zes uur, ik had zelfs mijn vrouw niet kunnen verwittigen dat ik niet op tijd thuis zou zijn. De rondleiding verliep vlekkeloos, iedereen was tevreden en rond acht uur ben ik naar huis gegaan. En ik wist nog steeds niet wat er nu juist aan mijn camera scheelde.

Zo ben ik bij MIRA terecht gekomen, en geleidelijk raakte ik meer en meer bij de werking van de volkssterrenwacht betrokken. MIRA bestaat sinds 1967, dus kan ik stellen dat ik bijna iedereen gekend heb die er mee te maken heeft gehad. 

 

En zo heb je velen zien komen, maar ook velen zien gaan?

Inderdaad, en ik moet zeggen dat ik op die manier drie persoonlijkheden onderscheid in de geschiedenis van MIRA, drie figuren die elk op hun manier van grote betekenis zijn geweest of nog zijn voor het bestaan, de groei en de verdere evolutie van de sterrenwacht.

Om te beginnen is er uiteraard pater Pieraerts. Het was een man met veel kwaliteiten. Zo kon ik eindeloos met hem discussiëren, niet alleen over sterrenkunde, maar over van alles en nog wat. En dat waren telkens uitermate boeiende gesprekken. Hij was heel menselijk en stond ook altijd klaar met raadgevingen waaruit zijn doorzicht bleek. Hij was wel wat autoritair, maar zeker een man met veel goede bedoelingen, een doorzetter en iemand om niet te vergeten. Hij kon erg goed werken met de telescopen, en het feit dat MIRA bestaat als volkssterrenwacht is vooral zijn verdienste.

De tweede in het rijtje is ongetwijfeld Felix Verbelen, de huidige voorzitter van de sterrenwacht. Vanaf de dag dat ik hem leerde kennen weet ik dat ook Felix een speciaal iemand is. Ik kan absoluut niet begrijpen hoe hij zo veel weet. Spreek met hem over sterrenkunde en hij weet er alles van. Maar even zeer kan je van hem een ongemeen boeiende uiteenzetting krijgen over fossielen, over computers, over oude beschavingen, noem maar op. Probleemloos schakelt hij over van de ene taal naar de andere. Hij is bovendien zeer humoristisch, en bekend in de gehele astronomische wereld en ook daarbuiten, wat uiteraard heel belangrijk is voor MIRA.

 

En wie zou toch de derde persoon uit jouw rijtje zijn?

Myriam Smolders natuurlijk. Zij is al jarenlang de noeste, harde werker, en dat vaak in ondankbare omstandigheden. Zonder haar zou er van het nieuwe gebouw nooit veel in huis zijn gekomen. Toen ik gedurende enkele jaren secretaris van de sterrenwacht was, heb ik zelf kunnen vaststellen hoe er in de raad van beheer over die bouwwerken oneindig lang werd gediscussieerd. Het is dankzij de volharding van Myriam dat deze lang gekoesterde droom uiteindelijk toch is kunnen gerealiseerd worden. En bijgevolg zal de naam van Myriam altijd met die van MIRA verbonden blijven.

Uiteraard hebben nog vele anderen heel verdienstelijk werk geleverd voor MIRA, maar de drie personen die ik net vernoemd heb kan je toch wel de echte steunpilaren van de sterrenwacht noemen. Het is nu aan de jongere generatie om in eenzelfde geest van continuïteit verder te werken.

 

Hoe zie jij trouwens de sterrenwacht verder evolueren?

Het ziet er volgens mij toch allemaal vrij goed uit. Als ik terugdenk aan de beginperiode met slechts één telescoopkoepel, alles dicht opeengepakt en weinig accommodaties om de bezoekers comfortabel te ontvangen, dan is hetgeen MIRA vandaag te bieden heeft echt indrukwekkend te noemen. En ik vind het vooral erg positief dat er in de vernieuwde sterrenwacht ook voor andersvaliden voorzieningen zijn zoals speciale toiletten en een lift, zodat deze mensen toch op MIRA terecht kunnen om bij ons naar sterren en planeten te komen kijken. 

Het zal er nu vooral op aankomen de sterrenwacht verder uit te bouwen met interessante maquettes, experimenten en tentoonstellingen, de bibliotheek te optimaliseren, waarbij er voor mijn part zelfs duchtig in de bestaande collectie mag gesnoeid worden, enzovoort. De vernieuwing is een grote stap voorwaarts. Laten we trachten van deze nieuwe mogelijkheden zo efficiënt mogelijk gebruik te maken. 

 

Sinds jij je met sterrenkunde bezig houdt, François, heb jij op dat vlak wel één en ander zien evolueren?

Ja, uiteraard. Maar al die spectaculaire ontwikkelingen hebben mij vooral geleerd om bescheiden te zijn.

In eerste instantie, naarmate je langzamerhand kennis maakt met zoveel fascinerende en onvoorstelbare fenomenen, ben je geneigd om daarover te spreken met veel enthousiasme en op een manier alsof je er bijna alles over weet: supernova-explosies, zwarte gaten, intergalactische ruimtereizen, de oerknal, en nog veel meer. Hoe exotischer en kolossaler, hoe beter. Terwijl je nadien beseft dat er nog zo enorm veel te leren valt, ook over onze eigen planeet of ons zonnestelsel. De landing van de ruimtesonde NEAR op planetoïde Eros in februari openbaarde een nabije en toch onbekende wereld. Mars, onze buurplaneet, plaatst ons nog voor zovele raadsels. We staan werkelijk nog maar aan het begin van onze exploratietocht doorheen het universum. En net zoals je van de natuur op Aarde ook niet alles kan kennen, zo kan je ook op het gebied van sterrenkunde geen specialist zijn in alle domeinen.

 

Welke astronomische gebeurtenissen of ontdekkingen van de laatste decennia hebben jou persoonlijk het meest geboeid?

De Vikinglandingen op Mars in 1976 vond ik ongemeen interessant. Het was werkelijk een nieuwe wereld die zich toen aan ons, aardbewoners openbaarde. Dag in dag uit heb ik dat via de media gevolgd. De Mars Pathfinder uit 1997 met het robotwagentje Sojourner vond ik indrukwekkend. En zeker ook de informatie die de Voyagers ons doorseinden van bij de grote gasplaneten en hun omgeving. Schitterend allemaal.

Het zal je misschien verbazen, maar al die weliswaar prachtige beelden van de Hubble-ruimtetelescoop bekoren mij minder. Dat wordt mij persoonlijk allemaal een beetje te complex. En ook wat te ver weg van onze persoonlijke leefwereld. Sinds ik gepensioneerd ben, breng ik veel tijd door in de natuur. En ik houd me vooral bezig met wolven. Sterrenkunde vind ik nog steeds zeer boeiend, maar ik zie het meer en meer als een onderdeel van de prachtige natuur rondom ons. Het leven is zo verscheiden en zo boeiend, dat ik me niet met één ding alleen kan bezig houden. Er valt immers zo veel te ontdekken in een mensenleven. 

Er is wel één sterrenkundig fenomeen dat mij echt overrompeld heeft: de totale zonsverduistering van 11 augustus 1999. Het was voor mij de eerste keer, maar nu begrijp ik maar al te goed waarom sommigen de ganse aardbol afreizen om telkens weer eclipsen mee te maken.

 

François, bedankt voor dit interview. Ik wil jouw geduld niet langer op de proef stellen: laat de hemelse muziek van Mozart nu maar door de kamer en de wijde wereld schallen.