2001-04 MIRA Ceti sprak met... Armand Pien


Armand Pien voorstellen, is dat eigenlijk wel nodig? Gespreksonderwerp nummer één is toch steeds weer het weer. En wie heeft zowat vijftig jaar lang op de Vlaamse televisie keer op keer voor het mooie weer gezorgd? Inderdaad, niemand anders dan Armand Pien.

De enigen die deze schalkse Gentenaar wellicht niet kennen zijn zij die nog te groen zijn om zich gemotoriseerd in het verkeer te bewegen. De anderen konden zich immers tot 1990 telkens weer vermaken met grapjes, kwinkslagen en allerlei vondsten, die elk van zijn weerberichten tot iets unieks maakten. En hoewel de tijd voor niemand stil staat en mijn gesprekspartner de kaap van de tachtig gepasseerd is, word ik op het KMI te woord gestaan door een man met een kwieke geest, die graag herinneringen ophaalt aan mooie dagen, maar evenzo vol verwondering uitkijkt naar wat de dag van morgen zal brengen.

 

Armand%20Pien%20op%20MIRA.jpg
Copyright: Volkssterrenwacht MIRA

 

Mijnheer Pien, volgens de overlevering zou u nauw betrokken zijn geweest bij de oprichting in 1967 van volkssterrenwacht MIRA?

Ik heb er inderdaad wel één en ander mee te maken. Toen ik op een avond ergens te lande een voordracht had gegeven over het weer, ontmoette ik daar een zekere pater Pieraerts, een heel interessant man die me ook sprak over zijn plannen om zelf een sterrenwacht op te richten. Dat leek me uiteraard een schitterend idee, maar ik vroeg hem of hij er dan niet meteen een echte volkssterrenwacht wou van maken. Iets dergelijks bestond immers nog niet in Vlaanderen, terwijl uit buitenlandse initiatieven bleek dat er bij het grote publiek wel degelijk belangstelling was voor sterrenkunde en ruimtevaart. En zo is het idee ontstaan om in Grimbergen van start te gaan met volkssterrenwacht MIRA. Samen met o.a. een aantal vooraanstaanden uit de wereld van de sterrenkunde maakte ik deel uit van het inrichtend comité, en op 19 september 1967 vond de officiële opening plaats. De inhuldiging van het planetarium, de installatie van de Kuttertelescoop, de Copernicusweek in 1973, en nog zovele andere activiteiten lokten altijd veel volk naar de sterrenwacht. Maar ik herinner mij ook nog zeer goed de jaarlijkse bals in het Fenikshof, waarbij er steeds veel plezier gemaakt werd.
Gedurende al die jaren heb ik trouwens zeer goede contacten gehad met allerlei personen op MIRA. We waren bezig met sterrenkunde en ruimtevaart, we discussieerden over van alles en nog wat, maar er werd ook veel gelachen. Het was een heel mooie periode.

Vervolgens zijn er volkssterrenwachten opgericht in Hove, Brugge en Genk. En ik heb altijd in volle vrijheid van mijn weerpraatje op televisie gebruik kunnen maken om bij het grote publiek aan hun activiteiten de nodige ruchtbaarheid te geven. Het geeft me een tevreden gevoel dat ik op die manier een bijdrage heb kunnen leveren om sterrenkunde in Vlaanderen populair te maken.

Waarvoor nogmaals onze dank en erkentelijkheid. Hoe is trouwens uw interesse voor sterrenkunde ontstaan?

Ik studeerde wiskunde aan de universiteit van Gent en het was mogelijk om je in die studierichting te specialiseren in sterrenkunde. Dit bleek zulk een boeiende materie dat het voor mij heel duidelijk was om daarvoor te opteren, en zo ben ik in 1942 afgestudeerd met een licentiaatsthesis over kometen.
Het was toen volop oorlog, niet zo’n ideale periode om te studeren. Wij waren stadsmensen, en ik kan je verzekeren dat wij honger hebben geleden. ’s Ochtends in alle vroegte trokken we naar het platteland op zoek naar wat graan en vlees, daarna moesten we les gaan volgen en studeren. In het hongerjaar 1942 is de stad Gent trouwens gered geworden door een grote haringvangst, maar dat is een verhaal apart.
De universiteit vroeg een getypt exemplaar van onze thesis, maar aangezien wij geen typmachine hadden, heeft mijn vader dan in zijn mooiste handschrift heel mijn werk herschreven, inclusief alle Griekse lettertekens en symbolen, die hem volstrekt onbekend waren. Er bestaat dus één kalligrafisch exemplaar ervan in het archief van de Gentse universiteit, plus een kopij bij mij thuis, die ik er jaren later van laten maken heb.
Als je dan ziet hoe alles in de loop van een halve eeuw geëvolueerd is, hoe men b.v. via computers met tekstverwerkingprogramma’s moeiteloos alle mogelijke teksten kan reproduceren, die evolutie kan je toch niet anders dan hallucinant noemen!

Ook op het gebied van sterrenkundig onderzoek is er onvoorstelbaar veel vooruitgang geboekt.

Ik heb niet zo lang geleden mijn thesis nog eens doorbladerd. Tja, als ik zie hoever het komeetonderzoek tegenwoordig staat, dat is absoluut niet meer te vergelijken met de opvattingen die we er toen over hadden. In die periode dachten we iets te weten. Maar we stonden eigenlijk nog nergens. Ik herinner me nog zeer goed een uitspraak van één van mijn professoren, die boudweg beweerde dat we over de Maan zo goed als alles wisten. En dat in de jaren veertig! Terwijl we vandaag maar al te goed beseffen hoeveel mysteries onze naaste buur voor ons, aardbewoners, nog in petto heeft.
Uiteraard is hetgeen we toen dachten de basis geweest voor verder onderzoek, en hetgeen we vandaag weten is een springplank naar onze kennis van morgen.
Hoe dan ook, kometen hebben me mijn hele leven blijven vervolgen. Zelfs thuis ben ik niet gerust: als mijn vrouw roept “Armand, kom eten”, dan denk ik steeds dat ze het heeft over die boeiende staartsterren van mij, en niet over haar eigen kookprestaties.

En hoe bent u als astronoom vervolgens op televisie terecht gekomen om de mensen via dat nieuwe medium te spreken over het weer?

Na mijn studies ben ik beginnen werken op het KMI. Nic Bal, één van de pioniers van de Vlaamse televisie en fervent anglofiel, had bij de BBC gezien hoe men aan elk televisiejournaal een weerbericht koppelde, en vond dat een schitterend idee dat ook in Vlaanderen kon gerealiseerd worden. In 1952 klopte hij aan bij het KMI om een weerman te vinden. Misschien was ik op dat moment wel een geluksvogel, want op gans het KMI werkte er toen welgeteld één Vlaming met een universitair diploma: Armand Pien. En zo kwam Nic Bal automatisch bij mij terecht.
Aanvankelijk werd er aan het Eugène Flageyplein in gesloten kring geëxperimenteerd, dat was dus televisie enkel voor genodigden. De definitieve start met televisie-uitzendingen vond plaats op 31 oktober 1953, en ik was er dus van meet af aan bij met mijn weerpraatje.
In die beginperiode verhuisde ik al mijn meteorologisch materiaal mee van Ukkel naar het Flageyplein, en dat per taxi. Op een keer brak tijdens dat transport de barometer en de hele auto kwam onder het kwik te zitten. Toen heb ik alle Brusselse vloeken geleerd die er zijn, en dat bleken er heel veel te zijn, want de taxichauffeur kon er helemaal niet om lachen. Gelukkig is alles uiteindelijk goed afgelopen, en ik heb zelfs de barometer niet aan het KMI moeten vergoeden.
Nog een leuke anekdote vanuit die beginperiode bij de televisie is deze: er was op voorhand al wel wat geoefend, maar bij de eerste echte uitzending kreeg ik uiteraard de meest recente weerkaarten in handen. Nu bleken die nog nat te zijn van het drukken, en met mijn rode inktpotlood slaagde ik er maar niet in om er markeringen op aan te brengen. De grimeur van dienst heeft me uit die hachelijke situatie gered met zijn lippenstift ‘Rouge Baiser’. Daarmee bleek het perfect mogelijk om op die weerkaarten te tekenen, en zo hebben dus lange tijd alle lage drukgebieden uit de wijde omgeving van mij een sensueel tintje meegekregen.

U bezit de gave om mensen op een boeiende en ook grappige manier heel wat bij te brengen.

Het is belangrijk hetgeen je je publiek te vertellen hebt op een levendige en ook begrijpelijke manier over te brengen.
Toen MIRA met het meteorologisch station van start ging was ik zeer opgetogen. Leerkrachten konden nu met hun leerlingen naar de sterrenwacht komen om er met behulp van pluviograaf, hygrometer, thermometer, enzovoort, op een aanschouwelijke manier les te geven over weerkunde. Een zeer goede zaak, want weerkunde werd in het onderwijs steeds zeer stiefmoederlijk behandeld. Toen ik b.v. aan de universiteit zat, moesten ingenieurs nog sterrenkunde studeren. Nadien is dat allemaal veranderd, en tegenwoordig wordt hen alleen nog op aanvraag sterrenkunde gedoceerd. Voor meteorologie is de situatie nog slechter: waar sterrenkunde dan toch nog enigszins de aandacht waard lijkt te zijn, dreigt weerkunde helemaal in de vergetelheid te belanden. En zo komt het dat maar weinig mensen inzicht hebben in wat nu precies een hoog of laag drukgebied is. Ik heb steeds getracht de televisie te gebruiken als leraar naar de mensen toe, en dat met sprekende beelden en op een zo eenvoudig mogelijke manier. Waarschijnlijk heb ik die gave meegekregen van mijn ouders, maar zeker ook belangrijk was dat ik in de jaren voor ik bij de televisie terecht kwam deel had uitgemaakt van een pluralistische vereniging uit Gent, waar er duchtig gedebatteerd werd over alle mogelijke onderwerpen door mensen van alle rang en stand, van alle leeftijden, mannen zowel als vrouwen. Daar heb ik geleerd mijn mond open te doen.
En ik speelde ook in een toneelgenootschap. Dat we niet slecht waren mag blijken uit het feit dat we in 1954 zelfs het landjuweel hebben gewonnen met een stuk van Pirandello. Ik heb daar veel dingen geleerd die me bij de televisie goed van pas zijn gekomen. Je speelt immers in aanwezigheid van alleen maar een camera voordturend een monoloog. Ik trachtte daarom in de studio mijn tekst steeds zodanig te brengen, dat je als kijker het gevoel had dat ik rechtstreeks tot jou sprak in je eigen huiskamer.

U bent nog altijd actief bezig met het weer?

Ik heb nog steeds mijn kantoor op het KMI, en sinds ik eind augustus 1990 gestopt ben op de Vlaamse televisie bij de toenmalige BRTN heb ik nog bij verschillende regionale zenders het weerbericht geformuleerd. Zo presenteer ik tegenwoordig elke morgen om kwart voor acht voor radio Oost-Vlaanderen heel kort het weerbericht, waarbij ik vooral een aantal tendensen of nakende weersveranderingen bespreek. Maar ik vertel er nog steeds iets bij over meteorologie, astronomie of ruimtevaart, mijn drie stokpaardjes. Ik heb mij altijd gezien als een soort go-between tussen de wetenschappelijke wereld en het grote publiek, en die rol wil ik blijven verder spelen. Zo vertelde ik onlangs over de Britse supercomputer met een ongelooflijk rekenvermogen, waarmee men probeert de geschiedenis van ons universum sinds de oerknal te reconstrueren. Veel uitleg daarover kan je binnen het bestek van enkele minuutjes uiteraard niet kwijt, maar het is voornamelijk mijn bedoeling om de nieuwsgierigheid van de luisteraars te prikkelen. En ik merk dat ik op dergelijke manier toch al wel bij behoorlijk wat mensen interesse voor weerkunde of sterrenkunde heb kunnen opwekken. En wie meer wil weten over de dingen die ik vertel, moet maar op zoek gaan naar verdere informatie via volkssterrenwachten, boeken, tentoonstellingen, enzovoort.

Er is in Gent een volkssterrenwacht die uw naam draagt. Hoe is dat in zijn werk gegaan?

Ook dat is een heel verhaal. MIRA bestond reeds, en ook Urania, Beisbroek en het Europlanetarium. Maar in de provincie waaruit ik afkomstig was ontbrak er nog een volwaardige volkssterrenwacht. Het is pas in 1992 dat in Gent volkssterrenwacht Armand Pien opgericht werd, meteen ook de enige volkssterrenwacht die aanleunt bij een universiteit.
Hoe dat gegroeid is? De universiteit beschikte sinds het einde van de negentiende eeuw over een prachtige sterrenkijker die op een hoge arduinen sokkel geïnstalleerd was, vier verdiepingen boven de begane grond. Maar al vele jaren werd er naar die telescoop door niemand meer omgekeken, en men was zelfs van plan om het toestel helemaal af te breken.
Gelukkig zijn er op het laatste moment een aantal mensen wakker geschoten, en aangezien ik als oud-student sterrenkunde aan de universiteit van Gent met mijn naambekendheid het nodige gewicht in de schaal kon leggen, heeft men uiteindelijk van die dwaze plannen afgezien en is de telescoop gered en gerestaureerd geworden. De volkssterrenwacht die men toen heeft opgericht beschikt bijgevolg over een uniek prachtexemplaar, een echt antiek stuk, met bovendien een zeer goede optiek. Ik ben dus eigenlijk wel fier dat mijn naam aan die van de Gentse volkssterrenwacht verbonden is.

Hoe kijkt u als man van de wetenschap terug op de twintigste eeuw?

Als je ziet hoe snel alles geëvolueerd is, dan doet dat je toch wel even duizelen. Het weerbericht vroeger, met een eenvoudig bord en gedrukte weerkaarten waarop ik dan begon te tekenen, kan je nog moeilijk vergelijken met het weerbericht nu met dynamische computerbeelden. Hoewel er nog steeds mensen zijn die me verzekeren dat die weerberichten van vroeger voor hen veel duidelijker waren.
Maar als ik zie wat ik in mijn leven al allemaal heb mogen meemaken, dan ben ik zeer tevreden. De lancering van Spoetnik op 4 oktober 1957 was een echte mijlpaal: het begin van het ruimtevaarttijdperk. Dankzij die ruimtevaart konden we in de twintigste eeuw kennismaken met acht van de negen planeten uit ons zonnestelsel. Alleen Pluto is nog nooit van dichtbij gezien. Er zijn sondes gelanceerd die intussen de buitenste regionen van de heliosfeer bereikt hebben. Ik heb kunnen meebeleven hoe op 21 juli 1969 de mens voor het eerst voet zette op een vreemd hemellichaam, onze Maan, waarna er nog vijf andere maanlandingen volgden, die we allemaal vanop de eerste rij konden aanschouwen dankzij het medium televisie.
Dat zijn in het kort enkele belangrijke verwezenlijkingen op het vlak van ruimtevaart, maar in de twintigste eeuw zijn er nog zovele spectaculaire doorbraken gebeurd wat betreft wetenschap en techniek. Dat is behoorlijk wat tijdens één enkel mensenleven.
En ook de toekomst ziet er veelbelovend uit. Op gebied van de voortstuwing van raketten verwacht ik ter vervanging van de klassieke chemische verbrandingsmotoren veel van elektrisch aangedreven ionenmotoren, een principe waarmee men nu al bij een aantal satellieten aan het experimenteren is. Ruimtereizen zouden op die manier veel sneller kunnen verlopen, en bijgevolg worden een aantal hemellichamen beter bereikbaar.
Zal men eindelijk beginnen aan de kolonisatie van onze Maan? Daarvoor is een grote internationale samenwerking zeer zeker vereist, want voor individuele staten is een dergelijk project gewoonweg onbetaalbaar. Van de Maan vervolgens naar Mars? Wellicht behoort dat avontuur ook tot de mogelijke realisaties in de éénentwintigste eeuw.
En is er nog leven elders in het heelal? Wie weet krijgen we in de loop van de komende honderd jaar een bevestigend antwoord op die prangende vraag. Maar ik vrees dat ik tijdens mijn leven dit antwoord waarschijnlijk niet meer te horen zal krijgen.

Iedereen lijkt tegenwoordig klimaatdeskundige te zijn, en spuit, ongehinderd door een te veel aan kennis, zijn/haar mening over hoe het op dat vlak met de Aarde is gesteld. Maar ik zou graag uw mening eens horen, mijnheer Pien, want u bent een echte weerkundige, mét veel ervaring.

In eerste instantie kunnen we stellen dat het klimaat op Aarde over een periode van miljoenen jaren fundamenteel weinig lijkt te veranderen. Er zijn warme periodes en koude periodes. Maar op langere termijn, en we spreken dan over miljoenen jaren, ligt er nu ongeveer even veel ijs op de zuidpool dan dat dit toen het geval was. Op korte termijn, in de grootteorde van honderden jaren, zou er een periodiciteit terug te vinden zijn in het globale klimaat van zowat 230 jaar. Maar om echt sluitende uitspraken te doen over het aardse klimaat, daarvoor beschikken we over veel te weinig gegevens. Het weer en het klimaat zijn immers zo’n complexe fenomenen, dat het misschien best is om te stellen dat we er op dit moment nog maar bitter weinig echt van begrijpen.
Al die zogezegd wetenschappelijke studies die ons de laatste jaren overspoelen zijn vaak niet meer dan verkapt propagandamateriaal om deze of gene industriële lobbygroep in het gelijk te stellen. Hetgeen uit die studies naar voren gebracht wordt is dus in het beste geval een waarschijnlijkheid, veeleer dan een wetenschappelijke zekerheid. Maar ik herhaal: wie het weer en het klimaat ten volle wil begrijpen, moet met vele duizenden factoren rekening houden, en dat kunnen zelfs de krachtigste computers die er op dit moment bestaan niet voor mekaar krijgen.
Over b.v. de invloed van de Zon op het klimaat is nog veel onduidelijkheid. Enkele jaren geleden toonden Deense wetenschappers aan dat de Zon een niet te onderschatten factor is bij de opwarming waar men nu zo de mond over vol heeft. Hun bevindingen pasten echter niet in het kraam van vele milieugoeroes en zij werden zo goed als doodgezwegen in de internationale media. Gelukkig beginnen geleidelijk meer wetenschappers in te zien dat die Deense studie wellicht toch niet zonder belang is.
Trouwens, zonder Zon zou het leven op Aarde zich niet hebben kunnen ontwikkelen. En omdat we inzicht hebben hoe sterren evolueren durf ik stellen dat binnen vier à vijf miljard jaar de Zon zodanig zal opgeblazen zijn tot een rode reuzenster, dat er op Aarde geen leven meer mogelijk is. Dat kan ik met quasi-zekerheid voorspellen, terwijl ik veel minder zeker ben over welk weer het morgen zal zijn, precies omdat er zoveel onbekende factoren mee bepalend zijn.

Voorwaar een moeilijk vak, dat weervoorspellen. Een slotvraagje: bent u tevreden over uw opvolgers bij de VRT?

Frank en Sabine doen dat zeer goed. Ze maken op een verstandige manier gebruik van de moderne technologie, zonder de kijkers af te schrikken met veel te ingewikkelde computerhoogstandjes. Ik ben dus wel degelijk tevreden over het weerbericht op de VRT.

Bedankt, mijnheer Pien, voor dit gesprek, en ik wens u de komende maanden en jaren nog veel mooi weer toe.

Interview afgenomen voor het tijdschrift Mira Ceti nummer 4, jaargang 2001