2002-01 MIRA Ceti sprak met... Jan Janssens


Sommige personen zie je vaak, andere zie je minder vaak. Sommige personen zie je graag vaak, andere personen zie je minder graag vaak. Iemand die we graag vaak zien, maar de laatste jaren op MIRA niet vaak te zien kregen is Jan Janssens. Waarom dat zo is, lees je in onderstaand interview. Jan is 32 jaar, werkt als technisch officier bij de luchtmacht in Evere en is van opleiding industrieel ingenieur. Het is uiteraard zijn sterrenkundige bedrijvigheid die hem ten zeerste geschikt maakt om aan bod te komen in de rubriek “MIRA Ceti sprak met …”. Jan is immers al vele jaren een zonneliefhebber. Niet ééntje zoals er velen aan de Spaanse stranden rondlopen, maar wel iemand die heel nauwgezet de activiteit van de Zon volgt via telescopische waarnemingen, via boeken en tijdschriften en zeker ook via het internet.

 

Jan JanssensHet internet biedt zo gigantisch veel informatie over alle mogelijke onderwerpen dat men al gauw dreigt te verdrinken in een overaanbod aan informatie, die bovendien niet allemaal even waardevol is. Hoe ga je best te werk als je je via het internet over de Zon wil documenteren?

 

Vertrekken bij Yahoo. Daar vind je een zeer gestructureerd aanbod over de Zon. Bij “search” tik je gewoon “sun” in, en meteen laat men je kiezen uit een hele reeks onderwerpen i.v.m. de Zon: foto’s, zonnecyclus, de fysica die er achter zit, zonnewaarnemers, mythologie, enzovoort. Afhankelijk van je interesse kom je zo terecht bij alle belangrijke websites die er verband mee houden. Zo raadpleeg ik dagelijks de websites van de NASA, van Space Weather, van de National Oceanic & Atmospheric Administration (NOAA) – hoewel je hun waarnemingen altijd met een korreltje zout moeten nemen, die van het Big Bear Solar Observatory, en de website van Jan Alvestad waar je het Solar Terrestrial Activity Report vindt. Ook de website van het Solar Data Analysis Center (SDAC) en die van het Solar and Heliospheric Observatory (SOHO) bieden zeer interessante informatie over de Zon. Bovendien worden deze sites ook allemaal meermaals per dag geüpdatet, zodat je de zonneactiviteit via het internet werkelijk op de voet kan volgen. Nog een pluspunt is dat de informatie die je er vindt niet al te technisch is. Geen ingewikkelde fysica of wiskunde voor specialisten, maar degelijke gegevens waar het bredere publiek wat kan mee aanvangen. 

 

Waarom ben je je specifiek voor de Zon gaan interesseren?

 

Naast planeten, meteoren, veranderlijke sterren, nevels, atmosferische verschijnselen, enzovoort, was de Zon in het begin voor mij gewoon één van de vele waarnemingsobjecten. Op een bepaald moment ben ik mij wat op zonnewaarnemingen gaan toeleggen, en geleidelijk word je daar bedrevener in en kom je er almaar meer over te weten. Zo kan je je steeds verder blijven specialiseren, tot er op een gegeven moment haast niets anders meer overblijft. Voor mij was dit het geval met de Zon.

De Zon is trouwens niet alleen een uitermate boeiend onderzoeksobject, maar bovendien ook aangenaam om te observeren. Je kan het overdag doen in het licht en de warmte van de Zon zelf. En als het regent, kan je je storten op de berg studiemateriaal die er over deze materie beschikbaar is.

 

Hoe ben je bij MIRA terecht gekomen?

 

De spectaculaire ruimtevluchten van de Pioneers naar o.a. Jupiter en Saturnus hebben mij eind jaren zeventig de sterrenkundige microbe bezorgd. En toen ik kort daarop het boek “Wonderen van de ruimte” cadeau kreeg, met daarin veel mooie foto’s en tekeningen en een vlot leesbare tekst, was ik definitief in de ban van ruimtevaart en sterrenkunde. Met het geld dat ik voor mijn plechtige communie gekregen had, heb ik een telescoop gekocht, waarmee ik af en toe wat naar de Maan keek. Het is pas enkele jaren later dat ik de smaak van het waarnemen goed te pakken kreeg. Ik knipte kaartjes uit de krant met daarop de sterrenhemel voor de komende maand en probeerde met mijn kijkertje al die verschillende objecten terug te vinden. Op een keer stond in de krant vermeld dat er op Volkssterrenwacht MIRA cursussen gegeven worden, en zo ben ik omstreeks het midden van de jaren tachtig op MIRA terecht gekomen om cursus te volgen.

Tijdens mijn opleidingsperiode in het leger had ik wel minder tijd om me met MIRA en sterrenkunde bezig te houden, maar begin jaren negentig heb ik de draad gewoon terug opgenomen. Ik deed mee rondleidingen op de sterrenwacht, gaf zelf cursuslessen en ik heb ook een boekje over de Zon geschreven. Van 1993 tot begin 1996 ben ik overigens verantwoordelijke geweest van de Werkgroep Zon van de VVS, hetgeen natuurlijk een belangrijke stimulans was om me zeer intensief bezig te houden met onze buurster.

Maar in 1996 heb ik mijn activiteiten bij MIRA en bij de VVS moeten stopzetten omdat ik om professionele redenen vier jaar lang in de V.S. aan de slag kon. Uiteraard bleef ik mij daar ook met sterrenkunde bezig houden. In die periode heb ik een bezoek gebracht aan het Kitt Peak waarnemingscomplex in Arizona en aan het Sacramento Peak Observatory in New Mexico, waar zich o.a. het National Solar Observatory bevindt.

In de stad waar ik verbleef, San Antonio, was er wel een astronomieclub, maar daar hield men zich vooral bezig met astrofotografie, niet meteen mijn passie. Toch was het interessant om met hen over allerlei sterrenkundige onderwerpen van gedachten te wisselen.

 

Heb je daar in Texas veel zonnewaarnemingen gedaan?

 

Je hebt in Texas gedurende het ganse jaar temperaturen tussen 30 en 35 graden Celsius, behoorlijk warm dus. Precies omwille van die hitte is de Zon daar geen gegeerd waarnemingsobject, dat kan ik je verzekeren. Maar als compensatie heb ik in de V.S. wel de mogelijkheden van het internet ontdekt voor het waarnemen en bestuderen van de Zon.

Vorig jaar ben ik dan terug naar België gekomen. Door mijn drukke beroepsbezigheden staat sterrenkunde momenteel op een laag pitje, maar die passie zal nooit verdwijnen, dat verzeker ik je. Ik denk trouwens dat iedere amateur-astronoom dit zal beamen: eenmaal je door de microbe gebeten bent, stop je er niet meer mee.

 

Kan je iets zeggen over je instrumentarium?

 

Mijn eerste telescoop was een zes cm refractor waarmee ik 56 maal vergrootte. En hoewel er vaak wordt beweerd dat je best geen oculairfilter gebruikt om de Zon te observeren, heb ik dat toch acht à negen jaar gedaan zonder de minste problemen. Bovendien heeft zo’n zes cm telescoopje als groot voordeel dat je het onder je arm kan meenemen en het overal kan opstellen, waar en wanneer je maar wil. En sinds 1995 is dat in de kelder thuis, omdat ik me toen een C8 van Celestron heb gekocht. Bij deze telescoop maak ik gebruik van een 20 cm-objectieffilter om het zonlicht voldoende te verzwakken en een blauw oculairfilter om meer contrast te bekomen. Dat alles bij een vergroting van 68 keer.

Behalve mijn telescoop gebruik ik soms al eens een verrekijker om naar de Zon te kijken. En tijdens de periode van het zonnevlekkenmaximum haal ik geregeld mijn eclipsbrilletje te voorschijn  om te zien of bepaalde grote vlekken zonder andere optische hulpmiddelen zichtbaar zijn.

Om zonnewaarnemingen te doen heb je overigens geen grote instrumenten nodig. Qua zichtbaarheid of detailrijkdom zal een dertig of vijftig cm telescoop je immers geen extra voordeel opleveren. Je zal er niet meer zonnevlekken mee te zien krijgen. En aangezien het net de bedoeling van grote kijkers is zoveel mogelijk licht te vergaren om lichtzwakke objecten toch te kunnen waarnemen, speelt dit voor de Zon geen rol. Die is immers meer dan lichtkrachtig genoeg. Alle officieel ingediende zonnewaarnemingen worden trouwens op een zodanige manier verwerkt dat het net is alsof ze allemaal werden uitgevoerd met dezelfde standaardkijker met een lens van acht cm diameter.

 

Ben je ook een fervent eclipsjager?

 

De eerste totale zonsverduistering die ik heb meegemaakt was die van februari 1998 in de Caraïben. Dat was vanop een schip met een groep van Sky & Telescope. Toen ik in 1996 pas in de V.S. was aangekomen, had ik me daarvoor ingeschreven, niets te vroeg overigens want het was één van de laatste plaatsen die nog beschikbaar was. Maar die hele expeditie was een onvergetelijke ervaring. Toen in 1999 de eclips in ons land werd gehinderd door wolken en regen, en dus enigszins tegenviel, kon ik daar wel mee leven omdat ik er reeds één had meegemaakt. Wie ooit een totale zonsverduistering heeft meegemaakt vergeet dat nooit meer voor de rest van zijn leven. Maar je kan me zeker geen eclipsjager noemen, want ik reis niet speciaal de hele wereld rond om er weer eentje aan mijn palmares toe te voegen.

 

Kijk je uit naar de Venusovergang van 8 juni 2004?

 

Dat is uiteraard slechts een mini-eclipsje, maar ik kijk er zeker naar uit. In 1999 heb ik de Mercuriusovergang kunnen waarnemen. En hoewel Mercurius slechts te zien was als een klein puntje op de schijf van de Zon, was dat toch een boeiend gebeuren. De Venusovergang zal uiteraard een stuk indrukwekkender zijn. En vermits het vanuit Vlaanderen te zien is, hoeven we er dit keer geen expeditie van te maken. Het hoeft zelfs geen perfect weer te zijn om de transit van Venus te kunnen waarnemen, terwijl bij een zonsverduistering de corona haast volledig vervaagt wanneer er iets te veel wolken zijn.

 

Heb je ook al poollicht kunnen waarnemen?

 

Op dat vlak heb ik al elke keer pech gehad. Maar ik ben gelukkig niet alleen, er zijn immers veel amateurs die het fenomeen nog nooit hebben kunnen waarnemen, hoewel poollicht wel degelijk af en toe waarneembaar is vanuit België. Zo zijn er hier personen die tijdens deze zonnecyclus, die in 1996 begon, al vijf of zes keer poollicht hebben gezien. Tijdens de vorige zonnecyclus, waarbij er zich veel meer en krachtiger uitbarstingen op de Zon voordeden, werd bij mijn weten slechts twee of drie keer poollicht waargenomen in ons land. Maar dankzij het internet zijn meer mensen sneller op de hoogte van de zonneactiviteit. Geïnteresseerden stellen b.v. vast dat er een uitbarsting heeft plaats gevonden op de Zon en dat een deeltjeswolk op weg is naar de Aarde. Rekening houdend met je geomagnetische breedte kan je dan via een website zoals die van Spaceweather.com afleiden hoeveel kans je maakt om poollicht waar te nemen. En zo komt het dat tijdens deze minder actieve zonnecyclus vanuit België meer poollicht werd waargenomen dan tijdens de vorige.

 

Wat is de oorzaak van al die zonne-uitbarstingen?

 

De Zon is een reusachtige plasmabol, ruim honderd keer groter dan de Aarde. Het zonneplasma bestaat uit geïoniseerd waterstof en geïoniseerd helium. Uit het feit dat de materie waaruit de Zon bestaat geïoniseerd is, kunnen we afleiden dat de Zon in wezen één grote magneet is, die bovendien ook nog rond haar as draait. Dit alles resulteert in allerlei magnetische complexen, de zogenaamde zonnevlekken. Waarom zien we eigenlijk vlekken verschijnen op de Zon? Het magneetveld verhindert dat heet gas van in het inwendige van de Zon kan opstijgen. Het gevolg is dat het bovenliggende oppervlak afkoelt, een lagere temperatuur heeft dan de omgeving en er bijgevolg donker uitziet. Die magnetische complexen zijn bovendien zeer dynamisch, waardoor er regelmatig ‘kortsluiting’ ontstaat. Er volgt in dat geval een zonne-uitbarsting, waarbij plasma van het oppervlak van de Zon wordt weggeslingerd.

Soms vinden er heel krachtige explosies plaats op de Zon, waarbij enorme hoeveelheden geladen deeltjes in het zonnestelsel terechtkomen. In dat geval spreekt men van een coronale massa-ejectie of CME. Wanneer een dergelijke plasmawolk recht op de Aarde afkomt, volgt er meestal een geomagnetische storm, aangezien onze planeet door een eigen magnetisch veld is omgeven. De gevolgen voor de Aarde zijn velerlei. Er kan poollicht te zien zijn, er kunnen zich storingen voordoen in allerhande communicatienetwerken, elektriciteitspannes behoren tot de mogelijkheden. Ook pijpleidingen kunnen schade oplopen: die honderden kilometers lange metalen constructies worden immers bloot gesteld aan een elektrische stroom die een gevolg is van de geomagnetische stormen, zodat er corrosie optreedt en er serieuze lekken kunnen ontstaan. Satellieten in de bovenste atmosfeerlagen van de Aarde lopen ook gevaar. Wanneer er ineens een krachtig geladen deeltjesveld passeert, kan dat leiden tot kortsluitingen binnen de elektronische circuits aan boord, met als mogelijk gevolg het einde van de satelliet in kwestie. En dan hebben we nog niet eens gesproken over de risico’s voor astronauten. De Apollo-astronauten hebben indertijd zeer veel geluk gehad dat er tijdens hun tochtjes naar de Maan geen grote zonnestormen waren, want anders had dat wel fataal kunnen aflopen. Een keer buiten de bescherming van de aardmagnetosfeer sta je immers bloot aan alle schadelijke straling, net zoals dat op de Maan het geval is.

 

Het is ook mogelijk de activiteit van Zon te horen?

 

Er bestaat een netwerk van verschillende stations die verspreid over de Aarde opgesteld staan en waarmee nauwlettend de Zon in het oog gehouden wordt. Deze Global Oscillation Network Group (GONG) bestudeert de spectraallijnen van de Zon. Door de op- en neergaande bewegingen aan het zonsoppervlak bewegen die lijnen nu eens naar het rode, dan weer naar het blauwe deel van het spectrum toe, het fameuze Dopplereffect. Roodverschuiving wijst op een beweging weg van de Aarde, blauwverschuiving wijst op een beweging naar de Aarde toe. Op een dergelijke manier kan voor elke puntje op het zonsoppervlak bekeken worden of de gasmassa naar buiten toe beweegt of terug in de Zon wegzakt. Als men dat zeer lang kan volhouden en bijgevolg veel data verwerft, kan men daaruit afleiden hoe het zonneoppervlak in zijn globaliteit vibreert. Zo is er bij de Zon sprake van een basisoscillatie van vijf minuten, met daarnaast nog vele andere oscillaties.

Het geheel van al die zonnetrillingen is essentieel om inzicht te krijgen in het inwendige van de Zon. Je kan het vergelijken met het aardonderzoek. Om precies te weten te komen hoe onze planeet inwendig is gestructureerd, is men aangewezen op aardbevingsgolven die vanuit verschillende waarnemingsstations zijn geregistreerd. Op basis van dergelijke data vanop verschillende plaatsen wordt het mogelijk geleidelijk te reconstrueren hoe de Aarde is opgebouwd.

Ook voor de Zon is er geen andere manier om iets over het inwendige aan de weet te komen dan via het bestuderen van de waargenomen trillingen. En het onderzoek heeft toch al de nodige resultaten opgeleverd. Zo heeft men een overgangszone gedetecteerd tussen de convectiezone en de stralingszone van de Zon. Men heeft eveneens kunnen vaststellen dat er onder het oppervlak van de Zon gasstromingen zijn van de evenaar naar de polen toe en dat grote hoeveelheden plasma vanuit het zonne-inwendige opwellen via een regelmatig patroon van veertien maanden. Al deze dingen zou men nooit ontdekt hebben zonder de helioseismologie.

Om nu de Zon hoorbaar te maken gaat men simpelweg al die zeer kleine, fijne trillingen van de Zon versterken. Het is dus een louter artificieel proces, zonder enig praktisch nut.

 

En hoe ziet de toekomst van onze Zon eruit?

 

Volgens de meest recente zonnemodellen kan de Zon nog zeker vier à vijf miljard jaar doorgaan met het omzetten van waterstof in helium. Maar wanneer de waterstofvoorraad op is, zal de Zon, na een betrekkelijk korte rode reuzenfase, eindigen als een witte dwergster, omgeven door haar afgestoten buitenste gaslagen. Er ontstaat uiteindelijk dus een planetaire nevel rondom een kleine afkoelende sterkern.

De rode reuzenfase van de Zon heeft zware gevolgen voor de dichtstbij gelegen planeten. Mercurius en waarschijnlijk ook Venus worden door de opzwellende Zon helemaal opgeslokt, terwijl de Aarde verschroeid en verkoold wordt. Op dat moment vult de Zon een kwart of nog meer van de hemel, kan je je dat inbeelden? Uiteraard is er dan op Aarde geen leven meer mogelijk. Maar dat alles is dus pas voor binnen vier à vijf miljard jaar, we hoeven ons vooralsnog geen zorgen te maken. Waarmee niet gezegd is dat wij, aardbewoners, niet veel eerder problemen kunnen krijgen met onze nabijgelegen ster. Geleidelijk immers neemt de lichtkracht van de Zon toe en ten gevolge daarvan zou reeds binnen één miljard jaar de temperatuur op Aarde onaangenaam hoog kunnen zijn opgelopen. Het is ook best mogelijk dat de zonneactiviteit voor een bepaalde periode op een erg laag pitje komt te staan, waardoor er ijstijden kunnen ontstaan. Uit stalen, afkomstig van miljoenen jaren oude ijslagen op de Noord- en de Zuidpool, blijkt duidelijk dat de temperatuur op Aarde niet altijd constant is geweest en dat deze variaties niet alleen verklaard kunnen worden op grond van de bewegingen van de Aarde rond de Zon. Bekend is het feit dat voor de periode van de zestiende en zeventiende eeuw gesproken wordt over de kleine ijstijd, denk maar aan de winterlandschappen van Breughel of het herhaaldelijk dichtvriezen van de Theems in Londen. In die periode was het aantal zonnevlekken ook ongewoon laag. Toevallig of niet? Dat moeten wetenschappers verder onderzoeken. Je zou spontaan denken dat de Zon minder krachtig straalt wanneer er op de zonneschijf veel koele zonnevlekken te zien zijn. Toch is dat niet zo. Blijkbaar gaat een periode met veel zonnevlekken ook gepaard met veel zonnefakkels. Dit zijn de heldere gebieden die vaak te zien zijn rond zonnevlekken of ook elders op de schijf van de Zon en die blijkbaar zo intens stralen dat ze de koelere straling van de zonnevlekken ruimschoots compenseren. Maar voorlopig hebben onderzoekers nog niet genoeg inzicht in de ganse zonnevlekkencyclus om eventuele klimatologische effecten op Aarde te kunnen verklaren. Als de Zon over een periode van veertig of vijftig jaar veel minder vlekken vertoont dan normaal, is het effect wellicht anders dan na een gewoon zonnevlekkenminimum van vier of vijf jaar. Maar hierover wordt nog serieus gedebatteerd in astronomische kringen. En zo zijn er nog wel een aantal onderwerpen i.v.m. de Zon waarover geen eensgezindheid bestaat.

 

Het zonneneutrinoprobleem lijkt intussen wel opgelost?

 

Inderdaad. Tot voor kort was het voor astronomen een groot raadsel waarom de Zon beduidend minder neutrino’s produceerde dan werd verwacht op basis van de gangbare zonnemodellen die schetsen hoe de Zon opgebouwd is en werkt. Na uiterst gespecialiseerd onderzoekswerk is men er na vele jaren in geslaagd te achterhalen dat de nauwelijks traceerbare neutrino’s, in tegenstelling tot wat algemeen werd gedacht, wel degelijk massa hebben, zij het dan een zeer kleine. Eens deze neutrinomassa in de gehanteerde zonnemodellen wordt geïntegreerd, is er van een tekort geen sprake meer. Nu het zonneneutrinoprobleem is opgelost, blijkt het beeld dat astronomen van de Zon hebben steeds beter te kloppen. En vermits de Zon een ster is, kan dit alles geëxtrapoleerd worden naar andere sterren: door een beter begrip van de Zon krijgen we meteen ook een beter begrip van andere sterren, en vice versa.  

Maar het gegeven dat neutrino’s massa hebben heeft ook gevolgen op grotere schaal. Wellicht kan een aanzienlijk deel van de zogenaamde donkere materie in het heelal op deze manier verklaard worden.

 

Wanneer begon het zonneneutrinoprobleem zich eigenlijk te stellen?

 

Al van in de jaren 1970 zijn astronomen zich bewust van het feit dat er volgens de gehanteerde modellen zonneneutrino’s lijken te ontbreken. Om dat allemaal grondig te onderzoeken was het nodig geschikte detectoren te bouwen, voldoende observatieresultaten te vergaren, en deze resultaten te interpreteren. Dat gebeurde allemaal niet op enkele jaren tijd. Wanneer vervolgens één of andere onderzoeker een twintigtal jaren later beweerde dat hij het zonneneutrinoprobleem had opgelost, dan wilden andere wetenschappers dat uiteraard wel even verifiëren. Daar gingen dan weer enkele jaren over heen, ook al omdat een nog grotere en complexere detector gebouwd diende te worden om tot nog betere onderzoeksresultaten te komen.

Je kan je natuurlijk afvragen of het verantwoord is enorme kapitalen te investeren om steeds grotere onderzoeksinstrumenten te bouwen, terwijl er op onze planeet nog zovele andere noden zijn. Het is altijd moeilijk fondsen voor wetenschappelijk onderzoek te verdedigen in een maatschappij die zeer pragmatisch denkt. Maar tegenover de hoge kostprijs staan toch behoorlijk wat profijten. Veel resultaten van wetenschappelijk onderzoek worden openlijk op het internet gebracht, zodat ze vrij toegankelijk en beschikbaar zijn voor iedereen. Dat op zich is al een enorme return naar het publiek toe.

Bovendien zijn de praktische toepassingen die resulteren uit sterrenkundig of ruimtevaartonderzoek zo alomtegenwoordig in ons dagelijks bestaan, dat we ons een leven zonder niet meer kunnen voorstellen. Denk b.v. maar aan tal van kunststoffen en medicijnen die omwille van de ruimtevaart zijn ontwikkeld en waardoor de levenskwaliteit voor ontelbare mensen er met rasse schreden op vooruit is gegaan. Ook het wereldomvattende communicatienetwerk met de vele satellieten die rond onze planeet cirkelen is voor onze hedendaagse maatschappij een noodzaak geworden.

Een ander zeer belangrijk onderzoeksdomein is dat naar de mogelijkheden van kernfusie. Wat bij de Zon onder de extreme omstandigheden in de kern op een natuurlijke manier gebeurt, wil men ook zien te realiseren op Aarde: energie voortbrengen door het doen samensmelten van atomen. Dat onderzoek slorpt niet alleen enorm veel geld en energie op, bovendien is het een project van vele tientallen jaren. Maar wanneer de mensheid er ooit in slaagt op een dergelijke manier energie voort te brengen, dan beschikt zij over een haast oneindige brandstofvoorraad, met alle economische én politieke gevolgen van dien.

 

En zo kan inzicht in hoe de Zon werkt leiden tot een betere toekomst voor de bewoners van planeet Aarde?

 

De Zon is een ster op amper honderd vijftig miljoen km afstand. Astronomisch gesproken is dat vlakbij. De Zon is de hoofdverantwoordelijke voor het feit dat het aardse klimaat is wat het is. Voor ons, mensen, zijn de heersende klimaatsomstandigheden leefbaar, wij zijn eraan aangepast. Maar het is ook zeer belangrijk om goed te begrijpen hoe de Zon precies in mekaar zit en hoe zij als ster evolueert. Want kleine schommelingen in de zonneactiviteit hebben ingrijpende gevolgen voor klimaat en leven op onze blauwe planeet. Het is niet voor niets dat zowat een kwart van de professionele astronomen bij het zonneonderzoek betrokken zijn. Maar afgezien van alle materiële voordelen die sterrenkunde en ruimtevaart opleveren is er nog een filosofisch aspect dat toch zeker niet zonder belang is: door het ons omringende universum te bestuderen komen we te weten wat precies onze plaats is in dat grotere geheel. Wij krijgen een aantal fundamentele inzichten over hoe materie opgebouwd is en ook dat wij, mensen, er niet zouden zijn, mochten er geen zwaardere atomen dan waterstof en helium gevormd worden in het inwendige van sterren. Gewoon al het feit dergelijke dingen te weten is voor de mens een voldoende belangrijk motief om wetenschap en in het bijzonder sterrenkunde te beoefenen.

 

Alvast bedankt, Jan, voor dit gesprek.