2002-04 MIRA Ceti sprak met... Chris Van Den Bossche
Toen in 1960 ene Chris Van Den Bossche het levenslicht zag, was het ruimtevaarttijdperk kort tevoren, in 1957 met de kleine Spoetnik, op gang geschoten. Ook al waren toentertijd in het landelijke Zeveneken sterrenkunde en ruimtevaart niet meteen de meest besproken onderwerpen, toch raakte de jonge Chris dankzij de plaatselijke bibliotheek en allerlei wetenschappelijke programma’s op tv in de ban van technologie en astronomie. Het is dan ook weinig verbazingwekkend dat hij op professioneel vlak bij de VRT terecht kwam, alwaar hij zich als technicus gespecialiseerd heeft in computertoepassingen op het vlak van beeld en geluid in de tv-studio’s. Ook voor de goede werking van de weerberichtcomputer staat Chris garant. Maar terug naar de sterrenkunde en de ruimtevaart.
Welke rol heeft MIRA voor jou gespeeld op het vlak van sterrenkunde?
Ik deed op mijn eentje aan sterrenkunde tot ik op zekere dag via het FidoNet, een soort amateur-Internet, een kerel leerde kennen die zeer veel van sterrenkunde scheen af te weten en verbonden bleek aan Volkssterrenwacht MIRA in Grimbergen: Bart Declercq. Voor mij was Bart een ideale mentor die me veel heeft bijgeleerd en me bovendien wegwijs heeft gemaakt op MIRA. Op de volkssterrenwacht heb ik cursussen gevolgd, ik kwam er ook regelmatig op vrijdagavond om met andere amateur-astronomen in een gezellige sfeer te discussiëren over alle mogelijke aspecten van de sterrenkunde. Op een keer trok ik mee naar de Ardennen op waarnemingskamp. En het is naar aanleiding daarvan dat ik toen, tijdens een ijskoude maar kraakheldere midwinternacht, mijn fameuze zwarte kanon heb gekocht. Een 22cm f/6 foeilelijke rioolbuis-Dobson, maar wél met uitstekende optiek!
Intussen ben jij wel een bedreven waarnemer geworden.
Ik heb wel wat ervaring, maar tegenwoordig staat het waarnemen bij mij toch op een relatief laag pitje. Mijn woonplaats in Schaarbeek is nu niet meteen de beste locatie om sterren te kijken. Niet alleen wegens de lichthinder, maar bovendien is mijn hoge rijwoning zodanig georiënteerd dat ik vanuit mijn ommuurde tuintje de zuidelijk hemel bijna niet kan zien. Planeten en Maan kan ik alleen maar zien als ze heel hoog aan de hemel staan. Wel kijk ik af en toe naar de Zon. Ook als er zich een speciaal hemelverschijnsel voordoet, b.v. een heldere komeet, wil ik zo’n buitenkansje niet missen.
Een speciaal moment was toen ik eens de pas gelanceerde Space Shuttle zag overkomen op weg naar MIR en ik zag hem bovendien zijn overtollige brandstof lozen met een enorme maar zeer kortstondige komeetachtige wolk. Ruimtevaart in actie boven Brussel!
Zowat de enige keer per jaar dat ik me serieus met zogenaamde ‘Deep Sky’ objecten bezig houd is tijdens waarnemingskampen met MIRA. We proberen dan in het zuiden van Frankrijk onder een echt donkere sterrenhemel dingen te zien die we nog niet eerder of onvoldoende bekeken hebben. Of dingen die je in België gewoonweg niet kunt zien. Geregeld krijg je op zo’n kamp ook de gelegenheid om te werken met instrumenten die groter zijn dan degene waar je zelf over beschikt, wat natuurlijk tot betere waarnemingen leidt. En zo scherp je uiteraard ook steeds meer je hemelkennis aan, zodat je op de duur wel goed je weg begint te kennen daarboven. Dat komt heel goed van pas bij waarnemingsavonden op MIRA, want voor langdurig "starhoppen" en op sterrenkaarten kijken is er geen tijd als er 20 mensen staan aan te schuiven om ook eens zo'n neveltje te zien door een telescoop. Het geeft me veel genoegdoening om de verwonderde vragen van die bezoekers te kunnen beantwoorden: "Wat is dat?" "Hoe ver is dat?" En natuurlijk ook het onvermijdelijke "Ik zie da nie".
Buiten actief waarnemen hou jij je ook bezig met de meer theoretische sterrenkunde, nietwaar?
Inderdaad, ik ben b.v. uitermate geboeid door kosmologie, de wetenschap die het heelal in zijn totaliteit beschouwt en bestudeert. Hoe zit alles in mekaar, waar komen we vandaan en waar evolueren we naartoe? Dat soort vragen dus. Ook de vraag of er nog elders in het universum leven zou zijn intrigeert mij ten zeerste. Geregeld surf ik op het internet langs allerlei bronnen met allerrecentst astronomisch beeld- en tekstmateriaal. Zo behoren onder andere de websites van de Hubble en Chandra ruimtetelescopen tot mijn favorieten. Vroeger diende je het te stellen met één of ander bibliotheekboek en een al te zeldzame uitzending op tv, soms met achterhaalde informatie, maar vandaag kan je vanuit je luie zetel via enkele muisklikken toegang krijgen tot de meest verbluffende astronomische kennis.
En dan is er nog het hoofdstuk ruimtevaart?
Van kindsbeen af was ik bijzonder geïnteresseerd in ruimtevaart. Ik ben net iets te laat geboren om het allereerste begin van het ruimtevaarttijdperk te kunnen meemaken en bovendien hebben mijn ouders pas in 1972 een tv-toestel gekocht, zodat ik de rechtstreekse beelden van Neil Armstrong als eerste man op de Maan gemist heb. Ik ben er trouwens zeker van dat ik als negenjarig jongetje in geen geval om drie uur ’s nachts voor tv had mogen zitten om dat historisch moment mee te maken. Maar de latere maanvluchten heb ik wel rechtstreeks kunnen volgen, samen met mijn vader. Hij vond dat toch ook wel boeiend om mensen zo ver van huis bezig te zien. Mijn moeder daarentegen vond ons een stelletje dwazen: zo laat opblijven, gewoon maar om naar die Maanmannen te kijken! En zo is voor mij dat hele Apollo-avontuur dus meer dan louter dode geschiedenis.
Vanwaar toch dat regelmatig opduikende gerucht dat de reizen naar de Maan allemaal fake waren?
Ach, dat zijn gewoonlijk mensen die ook nog een boel andere dingen willen ontkennen, niet alleen die maanvluchten. Het heeft overigens weinig zin om met dat soort mensen in discussie te treden, want als je hen bewijzen voorlegt weten ze toch altijd wel één of ander argument te verzinnen om de echtheid ervan te ontkrachten.
De beste bewijzen dat men effectief op de Maan is geweest zijn natuurlijk de vele kilo’s maanstenen die de astronauten hebben meegebracht. Door alle wetenschappers die ze onderzocht hebben zijn ze als authentiek maangesteente erkend.
Enkele jaren terug heb ik een bezoekje kunnen brengen aan het Kennedy Space Center in Florida. Dat was voor mij dus een kinderdroom die in vervulling ging. Daar staat zo’n Saturnus 5-raket waarmee de maanreizigers werden gelanceerd opgesteld in verschillende stukken, en ik kan je verzekeren: dat is dus echt een gigantisch groot ding. Ik kan me niet voorstellen dat men zo’n fenomenale raket alleen maar zou gebouwd hebben om de mensen te bedriegen.
Uiteraard kunnen wij op MIRA niet de Amerikaanse vlag op het Maanoppervlak tonen met behulp van onze telescopen. Waarom niet? Omdat het kleinste detail dat wij met onze instrumenten op de Maan kunnen waarnemen toch nog steeds enkele tientallen kilometer groot is. Zelfs de Hubble-ruimtetelescoop ziet op het maanoppervlak slechts objecten vanaf een grootte van enkele honderden meter. En dat is natuurlijk een veel te lage resolutie om zo’n klein vlagje of het onderstel van een maanlander te zien staan.
Het is wel jammer dat sinds de Apollo-vluchten de Maan haast volledig uit de belangstelling is verdwenen. In 1994 was er nog de Amerikaanse Clementine die twee maand rondjes rond de Maan heeft gedraaid om foto’s te maken en de samenstelling van de bodem verder te onderzoeken. Het project Apollo was typisch voor de Koude Oorlog. Eens de Amerikanen de Space Race hadden gewonnen, was de kous af. En bovendien was het geld op.
Er bestaan intussen toch reeds gedetailleerde plannen voor bewoonde Maanbasissen?
Plannen genoeg, maar door een gebrek aan fondsen worden die ook meestal weer snel afgevoerd. Zo stelt b.v. de NASA vaak spectaculaire projecten voor, maar de realisatie ervan blijkt meestal niet haalbaar. Naast de vluchten met de Space Shuttle is er immers ook het internationale ruimtestation ISS waar de Amerikanen aan meewerken en financieren. Met als resultaat dat van het ganse budget van de NASA voor bemande ruimtevaart niet één dollarcent overblijft voor initiatieven zoals de fameuze reis naar Mars en de bemande basis op de Maan waar men al zo lang van droomt. En dat zal zeker niet veranderen zolang er zo gigantisch veel geld voor nodig is om één enkel ruimteveer naar omhoog te sturen. Tegenwoordig kost zo’n lancering al meer dan 150 miljoen dollar, en dan zit er nog niets in het laadruim. Voor hetzelfde geld kan men b.v. een onbemande sonde naar Pluto sturen.
Zijn er meer betaalbare alternatieven op komst, zoals nieuwe aandrijfmethoden of een ruimtelift?
Ik geloof niet dat een ruimtelift er binnen afzienbare tijd zal komen. Het risico lijkt mij trouwens ook wel erg hoog. Stel je voor dat die 40.000 km lange kabel doormidden breekt. Gaat die zich als een zweep helemaal om de Aarde slingeren waarbij in één klap alles wat hij tegenkomt van het aardoppervlak weggeveegd wordt? Het idee alleen al is hallucinant. Die ruimtelift is een even groot droombeeld als ruimteschepen die door lichtstralen aangedreven worden. Maar er zijn wel experimenten aan de gang met nieuwe aandrijvingsmethoden voor langeafstandsvluchten in de ruimte. Zo verloopt momenteel het experiment met een ionenmotor aan boord van het ruimtetuig Deep Space 1 zeer bevredigend. Er wordt ook getest welke mogelijkheden plasma-aandrijving te bieden heeft. Het betreft hier telkens wel aandrijvingsmethoden die alleen maar werken in het vacuüm van de ruimte. Je kan er niet mee vanaf het aardoppervlak vertrekken. Daar zijn helaas nog steeds raketten voor nodig. En zolang de ruimtevaart raketten nodig heeft, zal ruimtevaart een bijzonder dure en exclusieve aangelegenheid blijven. Wat betreft lanceertuigen voor de nabije toekomst wordt veel verwacht van de zogenaamde scramjets, dit zijn lucht-ademende straalmotoren met supersonische verbranding.
Wat zijn de verwachtingen vanuit de hoek van het privé-kapitaal?
Er zijn de laatste jaren wel een aantal privé-projecten geweest op het vlak van ruimtevaart. Een mooi voorbeeld is het geval Roton van de Rotary Rocket Company. Het betreft een raket met bovenaan een helikopterschroef. Bij de lancering wordt gebruik gemaakt van een raketmotor, die afgestoten en gerecupereerd wordt eens het ruimtetuig in een baan om de Aarde gekomen is. Na de ruimtevlucht remt het toestel af via een hitteschild en activeert vervolgens zijn helikopterschroef om een zachte landing te maken. Het bedrijf is helaas failliet gegaan vooraleer een echte ruimtevlucht met dit toestel kon uitgevoerd worden. Er is wel een proefmodel geweest dat gebruikt werd voor een aantal testvluchten binnen de aardatmosfeer. Maar aangezien alle geld op is, staat dit nu in de woestijn te verkommeren, naar het schijnt. Door het niet al te positieve beursklimaat van de voorbije jaren en een aantal spectaculaire mislukkingen met ontplofte raketten enzovoort, zien de meeste financiers de commerciële ruimtevaartsector voorlopig niet meer zo zitten.
En de Amerikaanse plannen met o.a. de fameuze X-33?
Helaas ook geschrapt. De X-33 was bedoeld als technologiedemonstratie voor een Single Stage To Orbit, d.w.z. een ruimtetuig dat in een baan om de Aarde komt zonder gebruik te maken van afwerpbare rakettrappen of tanks en dat door gebruik te maken van een revolutionair type raketmotor. Het gaat om een motor die niet een ronde maar wel een lineaire uitlaat heeft, waardoor dezelfde raketmotor zowel in de dichte atmosfeer als in de ruimte waar er helemaal geen lucht is naar behoren werkt. Anders moet er immers steeds naar een compromis gezocht worden, dit onder de vorm van b.v. meertrapsraketten. Bij de Saturnus 5-raketten waren de motoren van de eerste trap gemaakt om in de atmosfeer te werken, terwijl die van de hogere trappen uitsluitend ontworpen waren om in het luchtledige te werken. De X-33 zou als brandstof gebruik maken van vloeibare waterstof, opgeslagen in speciale kunststoftanks i.p.v. in zware metalen tanks. Maar de proeftank uit speciale composietmaterialen bleek niet bestand tegen de zeer koude waterstof. Bovendien bleek ook de raketmotor zelf, de zogenaamd Lineair Aerospike, nog voor heel wat problemen te zorgen met o.a. lekkende brandstofleidingen en blokkerende turbines. En toen werd om budgettaire redenen maar beslist om aan het hele project een einde te maken. Ook al omdat X-33 niet geschikt was om ook maar één gram nuttige lading in de ruimte te brengen. De opgedane ervaring gaat gelukkig niet verloren.
Hetzelfde lot lijkt de X-38 beschoren, een soort mini-ruimtependel die o.a. zou gebruikt worden om de bemanning van het ISS in noodgevallen te evacueren.
Dat is natuurlijk iets dat de Japanse en Europese ruimtevaartinstanties niet zomaar kunnen laten gebeuren, want zonder een dergelijk Crew Return Vehicle kunnen er zich hoogstens drie bemanningsleden aan boord van het internationale ruimtestation bevinden. Als je bedenkt dat er alleen nog maar om de ingewikkelde uitrusting van het station te onderhouden twee en een halve astronaut manuren nodig zijn, dan blijft er slechts een halve astronaut aan manuren over om wetenschappelijke experimenten uit te voeren, terwijl dat nu net de hoofdbedoeling is van het hele project. Voorlopig zal men ongetwijfeld blijven gebruik maken van Russische Soyuz-ruimtetuigen om toch gedurende enkele weken meer mensen aan boord van het ISS te krijgen. Als er immers twee Soyuz aangekoppeld zijn, kunnen in geval van nood zes personen veilig naar de Aarde teruggebracht worden. Eens de Europese en Japanse ruimtelaboratoria aangekoppeld en in gebruik genomen zijn, zullen ongetwijfeld alle beschikbare zitjes in de Russische taxivluchten naar het ISS door de ESA en de NASDA (de Japanse ruimtevaartorganisatie) opgekocht worden om hun wetenschappers toch op z’n minst een tiental dagen voltijds in die ruimtelaboratoria te laten werken. Voor installatie en terugbrengen van experimenten zullen ze echter voorlopig afhankelijk blijven van de peperdure Space Shuttle.
Wanneer zou de Europese laboratoriummodule Columbus geïnstalleerd worden?
Dat zal wel nog enkele jaren duren. Eerst moeten er nog enkele onderdelen toegevoegd worden, waaronder een koppelingsonderdeel waaraan diverse andere modules gekoppeld kunnen worden en de nodige extra zonnepanelen om het ganse ruimtestation van voldoende energie te voorzien. Waarschijnlijk zal Columbus pas in het jaar 2005 of daaromtrent volledig geïnstalleerd zijn. De lancering van Columbus met de Space Shuttle werd reeds in natura betaald in de vorm van drie Italiaanse bevoorradingsmodules, die nu reeds volop in gebruik zijn.
Maar stel dat het hele project van het ISS om wat voor redenen dan ook zou mislukken, in dat geval heeft de ESA plannen om van Columbus een ‘stand alone’ ruimtestation te maken. Er zou dan vooreerst een speciale module gebouwd en gelanceerd moeten worden met een ‘life support system’, een systeem om ervoor te zorgen dat er aan boord een leefbare atmosfeer is, en met zonnepanelen en radiatoren. Bij een tweede lancering zou de Columbusmodule daaraan vastgekoppeld worden. En zo zou de ESA een eigen miniruimtestation hebben. Om ernaartoe te vliegen zou gebruikt gemaakt worden van de Russische Soyuz of van een eigen ruimtependel, waarvoor plannen bestaan. Het zou een kleinere en lichtere uitvoering worden van de Hermes. Die was gepland als de Europese tegenhanger van de Space Shuttle, maar omwille van budgettaire en technische redenen is de Hermes er nooit gekomen.
Is de toekomst van het ISS dan zo onzeker?
Zeker nu de Amerikaanse regering gesteld heeft dat de werken aan de Amerikaanse woonmodule en aan dat fameuze terugkeertoestel stopgezet zijn. Het schrappen van die woonmodule zou nog kunnen opgevangen worden door b.v. één van de koppelingsmodules wat om te bouwen met systemen die reeds gebouwd zijn, zodat die ten dele kan dienst doen als woonmodule. Maar het knelpunt blijft de terugkeermogelijkheid naar de Aarde. In een Soyuz-capsule kunnen maar drie personen plaatsnemen en bovendien heeft zo’n Soyuz maar een heel beperkte houdbaarheidsdatum: na ongeveer zes maanden in de ruimte zou de betrouwbaarheid ervan serieus beginnen verminderen. Vandaar die regelmatige taxivluchten naar en van het ruimtestation. Er zijn ook nog de onbemande Progress-bevoorradingsvluchten die de Russen uitvoeren, maar blijkbaar is ook daar momenteel geen geld meer voor beschikbaar. En zo zou het wel eens kunnen gebeuren dat het ISS bij gebrek aan bevoorrading tijdelijk zonder bewoners komt te zitten. Alle benodigdheden die nodig zijn om in de ruimte in leven te blijven, moeten immers allemaal van de Aarde aan boord gebracht worden. Momenteel zijn de recyclagemogelijkheden aan boord van het ruimtestation heel beperkt, maar met het oog op de toekomst moeten die zeker danig uitgebreid worden. In plaats van steeds opnieuw water van de Aarde mee te brengen, kan in principe al het water dat aan boord is steeds opnieuw gebruikt worden. Je moet simpelweg zorgen voor een machine die b.v. uitgedampt vocht of lichaamsafvalwater omzet in opnieuw zuiver water. De technologie bestaat trouwens reeds om dit te doen. Als men ooit voor langere tijd onafhankelijk wil zijn van aardse voorzieningen, dan zal het absoluut nodig zijn al wat maar kan te recycleren. De uitgeademde kooldioxide in ruimtecapsules wordt tegenwoordig gewoon uit de lucht gefilterd en in de ruimte geloosd, maar ook hier zal men manieren moeten vinden om die kooldioxide terug in zuurstof om te zetten. In theorie is dat allemaal al wel mogelijk, maar in de praktijk kosten dergelijke recyclageprocessen voorlopig veel te veel geld en energie.
Hoever staan de Chinezen met hun ruimtevaartplannen?
De Chinezen hebben wel een aantal eigen satellieten , maar die werden met Europese, Russische of Amerikaanse toestellen gelanceerd. Met de eigen Chinese raketten gaat het voorlopig niet al te goed. Onlangs nog is de lancering van een Lange-Marsraket volledig mislukt. In tegenstelling tot de Amerikanen die veel veiligheidsmaatregelen treffen en altijd boven zee lanceren, doen de Chinezen dat gewoon zoals het hen best uitkomt. Bij die mislukte lancering kon de raket onvoldoende hoogte maken en kwam midden in een dorp terecht, waarbij het dorp volledig in de vlammen opging en er verscheidene doden vielen. De Chinese autoriteiten probeerden de hele zaak in de doofpot te steken, maar er waren toevallig westerse camera’s aanwezig die het ongeval hebben zien gebeuren en het voorval meteen wereldkundig hebben gemaakt. Dergelijke ongevallen plaatsen de gehele Chinese ruimtevaart natuurlijk in een zeer slecht daglicht.
Overigens nemen ook de Russen bij de lanceringen vanop Baikonour het niet al te nauw met de veiligheid van de mensen in Kazachstan. Ook bij een volledig geslaagde lancering komt de eerste trap van de raket terecht in de steppen van Kazachstan, af en toe in de buurt van één of ander dorp. Dat op zich zou niet zo erg zijn, ware het niet dat de brandstof van de gebruikte protonraketten zeer giftig en kankerverwekkend spul is: heptyl. Wanneer die brandstoftank neerstort, zitten daar nog altijd honderden liters van dat gevaarlijke goedje in. De plaatselijke bevolking, onwetend als ze zijn, beschouwt zo’n tank niet als een gevaarlijk object, maar wel als een geschenk uit de hemel, want een dergelijke hoeveelheid aluminiumlegeringen is op de markt immers veel geld waard als oud ijzer. Het gevaarte wordt in stukken gezaagd en zo komt men in direct contact met die zeer gevaarlijke stoffen. Met als resultaat allerlei kankers en de geboorte van misvormde kinderen.
Bestaan er ter zake geen internationale afspraken?
Inderdaad, maar wat de Chinezen betreft, die trekken zich daar weinig van aan. Vergeet niet dat één van de belangrijkste drijfveren om raketten te bouwen niet zozeer is om aan ruimtevaart te doen, maar wel om de mogelijkheid te hebben om atoombommen te lanceren naar elk willekeurig doel. Als je immers een satelliet in een baan om de Aarde kan brengen met een raket, dan kan een gelijkaardige raket een atoombom naar elk willekeurig punt op het aardoppervlak brengen. Al in de beginjaren van het ruimtevaarttijdperk was dat één van de hoofddrijfveren van de rakettechnologie. Landen als India en Pakistan werken nu aan raketten met net dezelfde bedoelingen.
Japan is sinds de Tweede Wereldoorlog toegetreden tot het gild van vredelievende landen en oriënteert zich via het ruimtevaartprogramma van de NASDA op commerciële en wetenschappelijke missies. Hun raketten zijn vrij klein en alleen maar geschikt om lichte satellieten te lanceren. Maar de betrouwbaarheid ervan is niet wat het zou moeten zijn om buitenlandse geïnteresseerden te kunnen garanderen dat hun kostbare satelliet in een baan om de Aarde gebracht wordt.
Voor de goedkoopste en betrouwbaarste lanceringen moet je tegenwoordig bij de Russen zijn: de Soyuz-raket die zij gebruiken is een rechtstreekse afstammeling van de raketten die de Spoetniks en Yuri Gagarin in de ruimte gebracht hebben. Het concept is nog afkomstig van Sergei Koroljev, de vader van de Russische ruimtevaart. Gedurende vier decennia werden er aan de Soyuz allerlei verbeteringen en verfijningen aangebracht, zodat op die manier eigenlijk alle fouten eruit zijn gehaald. In de beginperiode liepen er wel al eens dingen mis mee, maar tegenwoordig zo goed als niet meer. Dat de Soyuz wel als het meest betrouwbare lanceertuig beschouwd mag worden blijkt o.a. uit volgende anekdote: Toen de vier Clustersatellieten van de ESA in 1996 verloren gegaan waren bij de lancering van de eerste Ariane 5, moest er gezocht worden naar een alternatief om vier nieuwe gelijkaardige satellieten in een baan om de Aarde te brengen. Omdat de ESA zeker wilde zijn dat de Cluster niet opnieuw verloren zou gaan, heeft men toen gekozen voor de betrouwbaarste raket die er beschikbaar was. En zo heeft de ESA bij de concurrentie twee vluchten met een Soyuz-raket geboekt om via twee lanceringen telkens twee satellieten in de ruimte te brengen. Onze Frank De Winne mag er dus best gerust in zijn wanneer hij eind oktober bovenop zo’n Soyuzraket mag gaan zitten voor zijn ritje naar het ISS. Maar financieel gaat het met de Russische ruimtevaartorganisatie zo slecht dat ze enkel op basis van hun eigen middelen geen ruimtetuigen meer kunnen lanceren. De vlucht van Frank De Winne wordt betaald door de ESA en kost zo’n 20 miljoen euro. Voor dat geld kan de volledige vlucht bekostigd worden en kunnen er drie kosmonauten mee. Men is momenteel bezig met de herinrichting van de Soyuz-capsule, zodat voortaan ook iets grotere personen kunnen meereizen. Tot voor kort was alles voorzien op kosmonauten van maximaal 1,70 m lang. En er wordt ook gedacht in de richting van slechts één enkele piloot om de Soyuz te besturen, zodat er plaats vrijkomt voor een tweede betalende passagier. Frank De Winne is trouwens geen passagier: Hij is zelfs de eerste niet-Rus die als boordingenieur en tweede piloot meegaat! De derde plaats was voor een ruimtetoerist maar die kreeg het geld niet bij elkaar en in zijn plaats gaan nu extra voorraden mee.
Aangezien de Russische ruimtevaart enkel nog actief is in opdracht van andere ruimtevaartorganisaties en van ruimtetoeristen die het verschuldigde bedrag simpelweg uit hun eigen zak betalen, is het helaas niet ondenkbaar dat, net als de Amerikanen, ook zij hun deel van het ISS niet of slechts gedeeltelijk zullen kunnen afwerken.
Waarbij er van de oorspronkelijke droom alweer een stukje minder dreigt over te blijven. In ieder geval bedankt voor het gesprek, Chris.