2004-01 MIRA Ceti sprak met... Frank Deboosere


Frank Deboosere voorstellen aan de lezers van MIRA Ceti, voorwaar een heikel karwei! Want wellicht weet iedereen al dat Frank, geboren in het gezegende jaar 1958, een zeer nauwe band heeft met Volkssterrenwacht MIRA: eerst heeft hij er zijn burgerdienst gedaan, nadien is hij er een tijd als vaste medewerker aan de slag geweest. Dat oude liefde niet roest mag blijken uit onderstaand interview. Bovendien is het binnen de zeer beperkte ruimte die wij van de onverbiddelijke hoofdredacteur toegewezen krijgen om dit artikeltje te plegen, onmogelijk om het te hebben over de bewogen studiejaren van Frank, over zijn computerverleden met het ontwerpen van educatieve software, over zijn passie voor muziek en over zijn engagement voor de actie Kom op tegen Kanker (langs deze weg toch even: dikke, dikke proficiat!).

 

Frank Deboosere en Armand PienFrank, het onverwachte overlijden van Armand Pien heeft Vlaanderen niet onberoerd gelaten. In het wereldje van weer- en sterrenkunde kan zijn rol waarschijnlijk moeilijk overschat worden?

 

Inderdaad, Armand Pien was op velerlei gebieden een echte pionier. Hij stond niet alleen mee aan de wieg van de televisie in Vlaanderen, maar ook de verschillende volkssterrenwachten en de Vereniging Voor Sterrenkunde hebben veel te danken aan zijn begeesterende steun. We keken ook steeds naar het weerbericht van Pien om te zien wat voor weer het ging zijn of … niet ging zijn. En als hij in zijn weerpraatje op televisie ook astronomische beelden liet zien, kon voor ons de avond niet meer stuk. Het ging bovendien vaak om foto’s die door Vlaamse amateurs gemaakt waren.

Zo ben ik zelf nog altijd fier op foto’s van de Zon die ik ongeveer vijfentwintig jaar geleden gemaakt heb. Het waren zeker voor die tijd heel mooie beelden en ik had ze opgestuurd ter attentie van Armand Pien. Aangezien wij toen nog geen videorecorder hadden, zat ik avond na avond bij het scherm klaar met een gewone cassetterecorder. En zo heb ik thuis dus nog steeds een geluidscassette liggen waarop Pien te horen is die aankondigt dat hij van ene Frank Deboosere prachtige foto’s van de Zon ontvangen heeft. En eigenlijk was dat dus een van mijn eerste televisieoptredens.

 

Heb jij je interesse voor sterrenkunde van thuis uit meegekregen?

 

Mijn ouders hebben er wel indirect iets mee te maken. Meer dan vijfentwintig jaar hebben zij zich belangeloos ingezet voor vele honderden jonge mensen door het organiseren van allerlei concerten in Mechelen binnen het kader van Jeugd en Muziek. De dag na zo’n concert kochten wij dan alle mogelijke kranten om de recensies erop na te lezen. Tijdens één van die concerten – het moet rond het begin van de jaren 1970 geweest zijn – had ik mijn oog laten vallen op een bevallige jonge dame. Het was allemaal erg platonisch, maar op een avond na een concert slaagde ik er zowaar in haar te vergezellen tot bij haar thuis. Onderweg keken we samen naar de sterren en ik verzeker je, het was heel romantisch! De dag nadien bij het napluizen van de kranten stootte ik in een bepaalde krant op een artikeltje over de sterrenhemel van die maand. Daarin stond te lezen dat de planeet Venus schitterend aan de avondhemel te zien zou zijn. Ik liep meteen naar buiten, zag Venus pronken aan de hemel en het was liefde op het eerste gezicht. De afdeling sterrenkunde van de stedelijke bibliotheek werd voor mij weldra zeer vertrouwd terrein, ik las zowat alles wat ik over sterrenkunde te pakken kon krijgen, ik probeerde zelf met allerlei vergrootglazen een telescoop in mekaar te steken. Er kwam een eerste sterrenkijkertje, nadien een tweede, zelfs een derde. En zo behoorde ik definitief tot het gild van de amateur-sterrenkundigen.

 

Hoe ben jij trouwens op het meteorologische pad terechtgekomen?

 

In Mechelen had ik samen met enkele andere jongeren een sterrenkundeclubje opgericht, Pallas. Het was een vrij actieve kern binnen de Jongerenvereniging Voor Sterrenkunde. En ook al beschikten wij over weinig middelen, toch hadden wij verschillende werkgroepen waaronder een werkgroep weerkunde. Wij hielden ons bezig met het doen van allerlei waarnemingen en we verdiepten ons in die materie door er veel over te lezen.

 

Weerman zijn bij de VRT lijkt dan een logisch vervolg op die prille belangstelling voor meteorologie?

 

Er komt als tv-weerman of -weervrouw natuurlijk heel wat bij kijken: je moet niet alleen de theorie en praktijk van de weerkunde onder de knie hebben, minstens even belangrijk is dat je je vlot kan uitdrukken, dat je over de nodige podiumvastheid beschikt en dat je ook wat afweet van de wereld van de media. Maar onontbeerlijk is zeker ook de nodige dosis enthousiasme bij het presenteren van je weerbericht.

Eigenlijk is het weer voor mij veeleer een passie. Ik ben er dan ook steeds mee bezig, zelfs op vakantie heb ik blijkbaar niet de behoefte om eens lekker lang uit te slapen zonder mij om de weerkaarten te bekommeren.

In 1985 ben ik bij de VRT terechtgekomen. Na een opleiding van meer dan een jaar kon ik in maart 1987 beginnen op het scherm. Dat is ondertussen al meer dan vijftien jaar en ik heb nog altijd een blij verwonderd gevoel dat ik deze schitterende job mag uitoefenen.

 

Frank, jij staat vrij kritisch tegenover de vele onheilstijdingen die circuleren i.v.m. een globale klimaatverandering, nietwaar?

 

Onheilstijdingen zijn van alle tijden. Nauwelijks twintig jaar geleden had men het over een nieuwe ijstijd die ging komen, tegenwoordig zijn er een heleboel wetenschappers die het hebben over de opwarming van de Aarde. Zelf sta ik toch erg sceptisch tegenover de hele heisa in dat verband, en ook bij het KMI heeft men een officiële nota in die zin uitgegeven.

Diegenen die over een globale klimaatverandering de meest extreme standpunten innemen vinden vanzelfsprekend het gretigst gehoor bij de media. Daar is men immers steeds op zoek naar spectaculaire verhalen en verbazingwekkende theorieën om hun oplage of kijkcijfers te doen stijgen. Gematigde stemmen die wijzen op een heleboel onzekerheden i.v.m. een globale klimaatverandering zullen vanuit die optiek minder gemakkelijk gehoor vinden.

Het is uiteraard zo dat de moderne mensenmaatschappij invloed heeft op het weer. Steden zijn echte hitte-eilanden geworden. Zo merk je als je van Brussel naar het platteland rijdt dat de temperatuur daalt. Dergelijke hitte-eilanden hebben effect op het weer en op het klimaat. Toen men in 1833 in Ukkel  met waarnemingen begon was dat landelijk gebied, terwijl het nu een verstedelijkt stukje Brussel is met veel asfalt en beton. Bij het vergelijken van de waarnemingen van de negentiende met die van de twintigste eeuw moet je met dergelijke factoren dus zeer zeker rekening houden. En als je appelen met citroenen vergelijkt kom je tot opmerkelijke verschillen.

Men beweert vaak dat er nu veel meer slachtoffers vallen ten gevolge van extreme weersomstandigheden dan vroeger. Maar om te beginnen leven er nu veel meer mensen dan vroeger en bovendien wonen de mensen tegenwoordig erg geconcentreerd in grote stedelijke agglomeraties en in kustgebieden. Als in zo’n gebied een ramp gebeurt, zijn de gevolgen natuurlijk catastrofaal.

Het is niet zo dat er meer overstromingen of stormen zijn dan vroeger. Maar in ons land heeft men wel overal beton gegoten en men heeft een heleboel waterlopen rechtgetrokken, met als gevolg dat in de Broekstraat, de Lage Waterstraat of de Moerasstraat de huizen al wel eens onder water komen te staan. Tja, het water zoekt nu eenmaal zijn weg...

Daarenboven zijn de media met hun moderne communicatiemiddelen er steeds meteen bij om al dat leed breed uitgesmeerd in het nieuws te brengen, terwijl over sommige rampen in het verleden bij gebrek aan degelijke communicatiemiddelen bij het publiek weinig of niets bekend is.

Voorts is men in de berichtgeving ook erg selectief. Als er b.v. door de vrieskou mensen overlijden, dan wordt daar weinig aandacht aan besteed. Maar als er in de zomer ten gevolge van een hittegolf sterfgevallen zijn, dan heeft men het al snel over broeikasdoden. Terwijl koudegolven verhoudingsgewijs steeds veel meer slachtoffers eisen.

Maar er zijn problemen genoeg die ons vandaag de dag moeten bezig houden, zoals b.v. het gat in de ozonlaag. Ook zeer problematisch is het vele fijne stof in de atmosfeer, waardoor steeds meer mensen lijden aan allerlei long- en ademhalingsziektes. Aan dit soort luchtvervuiling sterven jaarlijks wel degelijk alleen al in ons land tientallen mensen, maar toch is het een minder populair want minder spectaculair verhaal dan het globale broeikaseffect.

 

Voor onze maatschappij is continu wetenschappelijk onderzoek op hoog niveau een absolute noodzaak. Hoe belangrijk is in dat verband wetenschapspopularisatie?

 

Dat volkssterrenwachten een belangrijke rol te vervullen hebben wat betreft het populariseren van wetenschap in het algemeen en van sterrenkunde in het bijzonder blijkt b.v. uit de financiële en logistieke steun die zij daarvoor van de Vlaamse overheid ontvangen.

Wetenschap en wetenschappers zijn helemaal niet saai, integendeel, en beetje bij beetje beginnen ook de media en het grote publiek dat in te zien. Het enorme succes van programma’s als “Jongens en Wetenschap” op de radio en “Hoezo?” op televisie is dan ook bemoedigend.

De jeugd is onze toekomst. Daarom is het te hopen dat jongeren door dergelijke initiatieven gestimuleerd worden om studies te doen in een bepaalde wetenschappelijke richting. En dat we op dat vlak hoopvol mogen zijn blijkt b.v. uit het feit dat we ook op MIRA een aantal fantastische jonge mensen tot onze vrijwillige medewerkers mogen rekenen.

 

Er start weer een nieuwe jaargang astroclubavonden op MIRA. Voor jou is dat toch telkens weer heel wat extra werk?

 

Ja, maar ik vind dat ongelooflijk leuk om doen. Aanvankelijk bracht ik altijd een zelfde soort standaard inleiding over sterrenkunde, maar aangezien een boel mensen telkens weer bleken terug te komen voor die astroclubavonden leek het ons beter elke laatste vrijdag van de maand een ander sterrenkundig onderwerp aan te bieden. Dat vergt natuurlijk de nodige voorbereiding, maar geleidelijk is dat voor mij ook een beetje uitgegroeid tot een halve passie.

In het begin lieten we gewoon wat beeldjes zien, maar intussen zijn die maandelijkse presentaties geëvolueerd tot een dynamische show met heel wat animaties die ik veelal zelf in mekaar steek via allerlei computerprogrammaatjes. Ik besteed daar dus wel ettelijke uren aan, maar beschouw dat niet als echt werken aangezien ik het zo dolgraag doe. En het leuke is ook dat de sterrenwacht zo geleidelijk een mooie collectie presentaties bij mekaar krijgt over de verschillende onderwerpen die al aan bod zijn gekomen.

De astroclub is blijkbaar een succesformule waar telkens heel wat volk op afkomt, en zo ben ik blij dat ik op mijn manier toch een steentje kan bijdragen tot het succes van MIRA.

 

Hartelijk dank, Frank, voor je boeiende uitleg en voor je tomeloze inzet voor MIRA.