2009-04 MIRA Ceti sprak met... Hugo Moors en Natalie Leys


We hebben het al zo vaak gezien in films en televisieseries: helden van de menselijke soort die met supersnelle ruimtetuigen tussen de sterren en planeten reizen en daarbij probleemloos andere werelden naar hun hand zetten. Je reinste fictie, natuurlijk. Wie een beetje op de hoogte is van wat er allemaal komt kijken bij zo’n ruimtevlucht als die van Frank De Winne, weet dat de realiteit van reizen in de ruimte erg complex is en dat de levensomstandigheden aan boord van bv. het internationale ruimtestation ISS toch niet zo comfortabel zijn. Zo was daar onlangs een verstopte wc, gelukkig toonde onze landgenoot zich ook een bedreven loodgieter zodat het probleem snel opgelost kon worden. En dan hebben we het wat betreft het ISS nog maar over een reisje van niet eens 400 km boven ons hoofd in een baan rond de Aarde. Vooraleer bewoonde basissen op de Maan of op Mars echt tot de mogelijkheden gaan behoren is er nog heel veel onderzoek en werk te verrichten.

MIRA Ceti ging op bezoek bij twee wetenschappers die actief betrokken zijn bij de realisatie van een volwaardig "life support system" dat overleven in de ruimte een stuk concreter kan maken. We maakten daarvoor een trip naar het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK•CEN)  in Mol, waar we aan de afdeling microbiologie van het Instituut voor Milieu, Gezondheid en Veiligheid spraken met Hugo Moors (HM in de tekst) en Natalie Leys (NL in de tekst).

Hugo Moors, 49 jaar oud, studeerde oorspronkelijk af als industrieel ingenieur kernenergie, maar schoolde zich later om tot bio-ingenieur in de cel- en gentechnologie.

Natalie Leys, 34 jaar oud, behaalde na haar opleiding van bio-ingenieur, het diploma van doctor in de ingenieurswetenschappen.

 

Natalie Leys en Hugo MoorsWat voor onderzoek verrichten jullie aan het Instituut voor Milieu, Gezondheid en Veiligheid van het SCK•CEN op het vlak van buitenaards leven?

 

HM: Wat wij niet doen is zelf op zoek gaan naar buitenaards leven, wat wij wel doen is bestuderen van hoe levensvormen zoals wij die hier op Aarde kennen in de ruimte kunnen overleven en gedijen. In het kader van de bemande ruimtevaart proberen wij samen met een aantal andere onderzoeksgroepen een autonoom life support system te ontwikkelen waarmee het op termijn mogelijk zou moeten zijn om langere ruimtevluchten te maken. Het spreekt voor zich dat wanneer een team astronauten een verre en dus ook lange reis gaat maken naar Mars of nog verder weg, men bv. nooit voldoende voedselvoorraden mee zal kunnen nemen. Ik zie ze niet gauw aan boord van hun ruimteschip een hectare graan verbouwen om vervolgens zelf brood te bakken. Het zal dus nodig zijn om aan boord te beschikken over een compact en volledig uitgewerkt recyclagesysteem. Dat is één aspect van ons onderzoek. Anderzijds bestuderen wij ook de verschillen in het microbieel gedrag in de ruimte ten opzichte van dat op Aarde. Het blijkt immers een realiteit te zijn dat micro-organismen in de ruimte soms andere gedragspatronen vertonen, en dat is natuurlijk zo verwonderlijk niet gezien er daar bv. op het gebied van graviteit, straling en magneetveld heel andere omstandigheden heersen. In het kader van dit onderzoek hebben wij al verschillende keren een referentiebacterie de ruimte mee ingestuurd en vergelijkende studies gedaan naar het gedrag van die bacterie in de ruimte ten opzichte van hoe ze zich gedraagt op Aarde.

 

En zijn er dan significante verschillen merkbaar die van belang kunnen zijn voor menselijke organismen in de ruimte?

 

HM: Verschillende onderzoeken hebben bij bepaalde bacteriën een verhoging van de virulentie, het ziekmakend vermogen van een bacterie, of agressiviteit aangetoond. Daarnaast observeren onderzoekers dat de snelheid waarmee bacteriën zich kunnen voortbewegen, wat we hun motiliteit noemen, in sommige gevallen verandert. Dit zijn al twee aspecten die zeer belangrijk zijn voor het functioneren van een bacterie. Zo kan een verstoring van de virulentie als gevolg hebben dat een voorheen onschuldige bacterie ziekteverwekkend wordt. Anderzijds werd ook vastgesteld dat als we het DNA in de witte bloedcellen bij astronauten onderzoeken er vele chromosomale veranderingen optreden, wat een negatieve bijdrage kan betekenen bij de eveneens vastgestelde verzwakking van hun immunologische respons. Wanneer we te maken hebben met een bacterie waarvan de agressiviteit sterk kan toenemen of waarvan het gedrag t.o.v. de gastheer kan wijzigen en daarnaast met een menselijk wezen waarvan de immunologie sterk daalt, dan kan dit desastreuze gevolgen hebben voor bemande ruimteprojecten naar verre bestemmingen. Voor een reis naar Mars en terug ben je zo’n drietal jaar onderweg, dan kan je niet gauw even halverwege de pechdienst bellen wanneer er iets misloopt. We moeten bijgevolg op voorhand weten waaraan de personen die zo’n lange periode onderweg zijn zich mogelijk kunnen verwachten en welke middelen, zoals antibiotica of andere medicijnen, zij in hun bagage mee moeten hebben om hun immunologie te ondersteunen of de agressiviteit van bepaalde bacteriën te verminderen.

 

Voorlopig is de enige zone waarin bemande ruimtevaart plaatsvindt de baan van het ISS. Wellicht is een verblijf in de ruimte zo dicht bij onze Aarde minder risicovol?

 

HM: Er zijn inderdaad een aantal belangrijke verschillen met ruimtereizen ver van huis. De baan die het ISS rond de Aarde beschrijft op een kleine vierhonderd kilometer hoogte is wat we noemen een lage aardbaan, dus bevindt het ruimtestation zich daar nog veilig geborgen binnen het aardmagnetisch veld. Daardoor is het niveau van kosmische straling aan boord van het ISS – dat op zich toch al zo’n honderd à tweehonderd keer hoger is dan hier op Aarde – toch veel minder hoog dan wanneer we te maken zouden hebben met een interplanetaire vlucht. Bij een reis door het zonnestelsel moet je voorts ook altijd op je hoede zijn voor mogelijke botsingen met asteroïden of kleinere meteoroïden. En je zal in de buurt van grotere objecten zoals de Maan of Mars ook telkens moeten rekening houden met steeds andere zwaartekrachtsinvloeden en eventueel ook magnetische velden zoals bv. in de invloedssfeer van reuzenplaneet Jupiter.

 

Heeft men intussen ook al een beeld van hoe de voordurend evoluerende zonnecyclus leven aan boord van een ruimteschip kan beïnvloeden?

 

HM: Aan het SCK•CEN is er een afdeling die zich bezighoudt met dosimetrie. Zij meten heel nauwkeurig de stralingsintensiteit die voorkomt bij het ISS, en beschikken over precies cijfermateriaal. Op basis daarvan zijn er zeer zeker significante verschillen te noteren in functie van de zonnecyclus. Een deel van de zogenaamde kosmische straling is afkomstig van buiten het zonnestelsel, en we merken dat in periodes dat de Zon actiever is en zelf een sterker magneetveld ontwikkelt er minder van die externe kosmische straling het aardoppervlak bereikt. Maar de Zon zelf is ook een belangrijke bron van hoogenergetische deeltjes die op hun beurt schadelijk zijn voor levende organismen, en daarom is het zeker van groot belang om alle activiteit van de Zon nauwgezet op te volgen, niet alleen voor ruimtereizigers, maar ook voor het leven op de Aarde zelf.

 

Kunnen jullie iets meer vertellen over het life support system waar jullie zo toegewijd aan werken?

 

NL: Zoals eerder gezegd hebben de ruimtevaartexperimenten die wij laten uitvoeren tot doel het testen van bacteriën in de ruimte met het oog op het ontwikkelen van een life support system of om na te gaan hoe schadelijk bacteriën kunnen zijn in de ruimte. Het is natuurlijk een stuk gemakkelijker om op Aarde te experimenteren, en daarom zoeken we naar aardse omstandigheden die gelijkenissen vertonen met de leefomstandigheden aan boord van een ruimtestation. Zo is er op Antarctica het station Concordia waar je ook te maken hebt met een beperkte leefruimte waarin een aantal personen tijdens de lange Zuidpoolwinters opgesloten zitten. Of we simuleren in laboratoria de condities van microzwaartekracht om proeven te verrichten zoals aan boord van het ISS. Maar het allerbelangrijkste onderdeel van ons onderzoek betreft wel degelijk het ontwikkelen van een volledig op zichzelf staand life support systeem: MELiSSA. Dit acroniem staat voor Micro-Ecological Life Support System Alternative. De uiteindelijke bedoeling is om via een heel kort recyclageproces voedsel, water en zuurstof te produceren op basis van koolstofdioxide, mineralen en de natuurlijke afvalproducten van astronauten aan boord van een ruimteschip.

 

HM: Het unieke aan dit systeem is dat het mogelijk is om met een viertal bacteriegroepen een volledige cyclus te maken van organisch afval tot eetbaar product. Zo is het voedselsupplement Spirulina dat je gewoon in de supermarkt kan kopen eigenlijk stap vier, d.w.z. de laatste stap in ons life support system. De bacterie die aan de basis daarvan ligt, Arthrospira platensis, alsook de bacterie Rhodospirillum rubrum, stap twee in de cyclus, worden hier helemaal ontleed. We willen die bacteriën door en door kennen om te weten of ze ook op lange termijn bruikbaar kunnen zijn voor ons life support system. Het systeem is trouwens gebaseerd op een bestaande habitat: een vijver. Daaruit kunnen bacteriën gedistilleerd worden die zo’n biologische cyclus mogelijk maken.   

 

NL: Hetgeen er op gebied van recyclage momenteel gebeurt aan boord van het ISS is een purificatie- en afbraaksysteem om voornamelijk water en zuurstof te recupereren, maar er komt geen enkele vorm van voedselproductie bij kijken. Met de bestaande fysicochemische technieken is het momenteel trouwens niet mogelijk om organisch materiaal te recycleren tot voedsel, en met het oog op verre en langdurige ruimtevluchten is dat echter wel een noodzaak. Om een dergelijke biosynthese te realiseren heb je levende organismen nodig, namelijk planten en bacteriën, en als er dan toch gebruik wordt gemaakt van biologische systemen, kan je die evengoed ook inzetten om de afvalproducten af te breken tot minerale componenten. MELiSSA is nog geen volledig biologisch systeem, want er zitten enkele fysicochemische stappen tussen, maar het unieke ervan is precies het gebruik van biologische mechanismen om afval af te breken en zuurstof, water en voedsel te produceren.

Het valt makkelijk te begrijpen dat er enorm veel onderzoek en ontwikkeling nodig is om een dergelijk life support system volledig autonoom en zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. Bovendien moet dat alles ook zonder haperen functioneren onder ruimtevluchtcondities. De systemen met reactoren, pompen e.d. kunnen dan misschien wel mooie resultaten opleveren in ons laboratorium, maar werkt alles nog naar behoren bij microzwaartekracht of bij hogere stralingsdosissen? Die condities in de ruimte hebben niet alleen effect op de technologie, maar uiteraard ook op de biologie. Wat wij met ons onderzoek doen is proberen het effect van kosmische straling op het niveau van de microbiologie in te schatten. Collega’s elders doen hetzelfde voor planten en bij ons in het SCK•CEN bestudeert men ook de effecten voor de humane biologie.   

 

Voor MELiSSA werken jullie samen met een aantal buitenlandse partners?

 

NL: Inderdaad, MELiSSA is niet enkel ons project. Het oorspronkelijke idee komt van twee Belgische microbiologen, Max Mergeay van bij ons aan het SCK•CEN en Willy Verstraete van de universiteit van Gent. In 1988 hebben zij samen gezeten met mensen van de ESA en werd het concept van dat systeem uitgedacht. Vervolgens heeft de ESA MELiSSA uitgebouwd tot een internationaal project waarbij niet alleen Belgische, maar ook Franse, Spaanse en Canadese partners betrokken zijn. Sinds 2002 worden er ook vanuit Ierland en Nederland bijdragen geleverd, en mogelijk komen er ook Italiaanse en Duitse partners bij.

Een interessante bijdrage is bv. die van onze Canadese collega’s van de universiteit in Guelph. Zij focussen op het planetencompartiment en zijn bezig met de ontwikkeling van een serre om planten te cultiveren in de ruimte. Dat is technologisch heel wat gecompliceerder dan het maken van een kleine bioreactor, wat eigenlijk gewoon een waterreservoir is met wat pompen waarin bacteriën kunnen gedijen. Planten moeten geoogst worden, de lucht dient geconditioneerd te worden, ook de wortelzone heeft speciale voorzorgen nodig, enz. Ook de universiteit van Gent is betrokken bij het onderzoek op gebied van het plantencompartiment. Zij zijn meer bezig met de puur biologische aspecten, terwijl men in Canada vooral de technologische kant van de zaak bestudeert.

We hebben dit jaar net de twintigste verjaardag van MELiSSA gevierd, en in al die jaren is er op verschillende locaties hard gewerkt en veel onderzoek verricht aan afzonderlijke onderdelen van wat uiteindelijk één gesloten systeem, één cyclus moet worden. Dit jaar betekent een mijlpaal voor het hele project, want we hebben aan de universiteit van Barcelona de MELiSSA Pilot Plant geopend, een speciaal laboratorium waar al die verschillende reactoren en experimenten samengebracht en aan elkaar moeten gekoppeld worden. Hier kan dan finaal onderzocht worden of we erin slagen de cyclus te sluiten. We gaan dat natuurlijk niet uitproberen op mensen, dat is nog niet meteen aan de orde, maar een groep ratten zal als crew functioneren. Zo kunnen we effectief uittesten of we die ratten in leven kunnen houden met de zuurstof die MELiSSA produceert. Het is de bedoeling om vervolgens ook de urine en fecale massa te recycleren om daarmee vloeistof en voedsel te produceren, maar in een eerste fase zal nu geprobeerd worden om de luchtkringloop te sluiten tot een volledig autonoom systeem.

 

Jullie buren van VITO zijn ook bij MELiSSA betrokken?

 

NL: Ja, wij werken samen met VITO, de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek, aan MELiSSA. Zij zullen zich echter meer oriënteren op de technologische kant van de zaak zoals het ontwikkelen van een  geschikte reactor en het gedrag van bv. farmaceutische producten in de MELiSSA kringloop. Bij ons instituut ligt de focus op de biologie. Het komt er niet alleen op aan om de bacteriën die we geselecteerd hebben voor MELiSSA zo goed mogelijk te karakteriseren en de hele genetische code ervan te ontrafelen, maar wij trachten die bacteriën ook te bestuderen onder verschillende wat we noemen stresscondities. Die cyanobacterie Arthrospira platensis bv. groeit in de natuur volgens een constant ritme van opeenvolgend dag en nacht. Maar in de ruimte rekenen we natuurlijk op een continue zuurstofproductie, en als de bacterie tijdens zijn nachtstadium de zuurstof verbruikt die hij tijdens zijn dagstadium voortbrengt, daar schieten we niet veel mee op. Het is de bedoeling dat we met de MELiSSA opstelling te weten komen hoe de bacterie reageert en evolueert in de stressconditie waarbij hij maandenlang en gedurende vele achtereenvolgende generaties ononderbroken blootgesteld wordt aan licht. Ook het feit dat de bacterie in de ruimte moet groeien in een omgeving met microzwaartekracht en blootgesteld wordt aan hogere stralingsdosissen moet grondig getest worden in ons laboratorium.

Persoonlijk lijkt MELiSSA mij niet zozeer een ideaal systeem om te gebruiken tijdens een ruimtevlucht omdat het met alle apparatuur nogal volumineus en zwaar is, maar het is zeker op termijn geschikt om een basis op de Maan of op Mars te ondersteunen. Daar zal het probleem van een andere zwaartekrachtstoestand wellicht niet zo’n grote rol spelen. Wat wel ongetwijfeld een heel belangrijk aspect zal blijven, is straling. Op Aarde is er steeds de beschermende atmosfeer en het aardmagnetische veld, maar daarbuiten blijft straling een groot gevaar voor alle biologische componenten. Op dat vlak moet er zeker nog heel wat onderzoek gebeuren.

Wij beginnen bij het begin met eerst een aantal bacteriën te selecteren die ons geschikt lijken om in het recyclagesysteem te functioneren, en die proberen we dan helemaal te doorgronden onder normale condities hier op Aarde. Vervolgens brengen we die bacteriën in bepaalde gekende stresscondities om te kijken hoe ze reageren. Zo krijgen we voor de bacteriën die we naar de ruimte willen sturen zicht op mogelijk kritische parameters die in het oog moeten gehouden worden en hoe we eventueel kunnen bijsturen mochten er zich in de ruimte ongewenste verwikkelingen voordoen. Zo selecteren we best een bacterie die meer resistent is tegen straling, en daardoor wellicht beter kan functioneren in de ruimte – hetgeen dan ook weer uitgebreid getest dient te worden. Hier op Aarde is dat minder noodzakelijk omdat we hier met lagere stralingsdosissen te maken krijgen, maar voor implementatie in de ruimte is dat wel een belangrijk criterium.

 

Het lijkt me duidelijk: echt klaar voor lange bemande ruimtevluchten is de mensheid nog niet?

 

NL: Juist, een niet al te lange reis heen en terug naar de Maan valt nog wel binnen de mogelijkheden, maar om alle praktische problemen i.v.m. een maanden- of jarenlang verblijf in de ruimte zoals een reis naar Mars op te lossen, dat houd ik vandaag de dag nog niet echt voor mogelijk.

Er zijn astronauten en kosmonauten die al een paar keer een ruimtevlucht hebben gemaakt, maar de duurtijd van een ononderbroken verblijf in de ruimte wordt steeds beperkt tot zes maanden. Nadien wordt steeds een herstelperiode voorzien omdat zo’n onderneming voor ons organisme een hele belasting betekent, zeker op het vlak van straling zijn er heel wat risico’s. Voor de micro- en humane biologie is een verblijf in de ruimte toch nog een enorme uitdaging. Het menselijk maar ook het bacteriële leven is nu eenmaal aangepast aan de condities op Aarde. Er bestaan bacteriën die enorm resistent zijn aan straling, en dan vraagt men soms waarom we dergelijke bacteriën niet gebruiken voor onze experimenten. Maar dat zijn vaak bacteriën met afbraakmechanismen die voor ons systeem niet bruikbaar zijn. De bacteriën die wij geselecteerd hebben zijn precies gekozen in functie van wat we nodig hebben om de cyclus van MELiSSA mogelijk te maken. En deze bacteriën komen nu eenmaal voor in natuurlijke afvalwaterzuiveringssystemen of rivieren, een heel andere leefwereld dan de extreme straling die in de ruimte vaak voorkomt.

 

HM: Het is wel zo dat de wereld van de microbiologie de laatste jaren een enorme evolutie heeft gekend, en zeker de biotechnologie opent ongekende horizonten. Misschien wordt het mogelijk om de capaciteiten van verschillende bacteriën te combineren tot een soort superbacterie? Maar terecht is men heel voorzichtig wanneer het gaat om genetisch gemodificeerde organismen, het gevaar is immers niet denkbeeldig dat het hele bestaande systeem in zijn voortbestaan bedreigd wordt door het ongecontroleerd construeren van nieuwe organismen. Het is dan ook een hele uitdaging om al wat men op dat vlak uitvoert uiterst minutieus te monitoren, te karakteriseren en op te volgen. We hebben het hier immers over een life support system, d.w.z. dat het leven van de astronauten aan boord van het ruimteschip ervan afhangt. Ook het voedsel dat geproduceerd wordt moet gegarandeerd veilig zijn. Het is natuurlijk een fascinerend idee dat de bioloog zo een beetje leerling tovenaar kan spelen, maar we kunnen niet zomaar hocus pocus nieuwe organismen creëren die probleemloos alleen maar doen wat wij willen dat ze doen, er zijn altijd een hele serie bijkomende, soms ongewenste aspecten aan verbonden waar evenzeer rekening mee gehouden moet worden. We weten inderdaad wel dat een DNA-molecule opgebouwd is uit vier soorten basen: adenine, cytosine, thymine en guanine. We duiden die aan met de letters A, C, T en G. Maar om het met een beeld te zeggen: ook al kennen we de lettertjes van het genetische alfabet, daarom kunnen we nog niet meteen de Shakespeare van het leven lezen of begrijpen. Een DNA-molecule is een combinatie van allemaal A’s, C’s, T’s en G’s, maar hoe het complexe bouwplan precies opgebouwd is en hoe we zelf zo’n bouwplan zouden kunnen ineensteken, om dat allemaal te beheersen is nog heel veel studiewerk te verrichten. En elke dag opnieuw blijven in het labo de bacteriën ons verbazen met wat zij kunnen en hoe zij reageren, dat is echt ongemeen boeiend.

In de begindagen van de genetica dacht men dat een menselijk organisme met 100 000 genen heel erg verschillend was van dierlijke levensvormen. Volgens onze hedendaagse inzichten moeten we die schatting serieus bijstellen: de mens heeft ‘slechts’ 20 000 à 25 000 genen, een aantal dat erg vergelijkbaar is met dat van een chimpansee, een gorilla of een muis. Maar het aantal genen is slechts één aspect, hoe die genen samenwerken en functioneren, dat is oneindig veel complexer en verfijnder. Om opnieuw een beeld te hanteren: met bloem, suiker en melk kan je een aangebrande koek bakken, maar je kan er ook een brood mee bakken. Dat heeft niet alleen te maken met de ingrediënten – die kunnen identiek zijn, maar de wijze waarop je die ingrediënten combineert kan leiden tot heel andere resultaten.

 

Al dat minutieuze werk vergt natuurlijk de nodige tijd. De voltooiing van MELiSSA zal ongetwijfeld ook nog wel ettelijke jaren duren?

 

NL: Zoals gezegd werken we al twintig jaar aan MELiSSA. In die periode hebben we de noodzakelijke technologie ontwikkeld en hebben we kunnen karakteriseren welke afbraakstappen nodig zijn om ons systeem te doen werken. Nu komt er een fase om de resultaten die we op verschillende domeinen behaald hebben technologisch te koppelen. Vervolgens moeten we nagaan wat de stabiliteit van het nieuwe systeem is als het verschillende jaren continu zal werken. Hoe past de biologie zich daaraan aan? Hoe betrouwbaar en stabiel is dat systeem? Hoe kunnen we dat modelleren? Hoe kunnen we controle krijgen als we zien dat er zich in dat systeem ongewenste veranderingen voordoen? Om op die vragen een antwoord te krijgen zullen we opnieuw twintig jaar nodig hebben.

 

En de ESA blijft trouw al die jaren dat project steunen?

 

NL: Zeker, wij doen pionierswerk, en het is fijn te weten dat de ESA onze ontwikkelingen verder wil financieren en stimuleren. Enkele jaren geleden heeft ook de NASA heel wat onderzoek daaromtrent gefinancierd, maar het ging dan meer om aparte onderdelen. Zo is er veel gewerkt rond algencompartimenten met het oog op de productie van zuurstof, maar men was nooit bezig met een volledige cyclus van afbraak en productie tot een volledig autonoom systeem. Ook in Rusland heeft men destijds voornamelijk rond algencompartimenten gewerkt. Maar spijtig genoeg heeft men in Amerika en Rusland de budgetten voor dat soort onderzoek heel sterk gereduceerd en is de prioriteit gegaan naar korte verblijven in de ruimte. De budgetten van de ESA voor ons onderzoek waren niet altijd heel groot, maar men is toch altijd die inspanning blijven doen, en ook vanwege het federale wetenschapsbeleid Belspo heeft men ons steeds ondersteund. Wij zijn erg gemotiveerd om aan dit uitdagende en boeiende project verder te werken, ook al zal het nog verschillende jaren duren vooraleer er van implementatie sprake kan zijn. Maar met de MELiSSA Pilot Plant wordt er nu weer een hele stap voorwaarts gezet. Wij bouwen stap voor stap verder, en trekken ook steeds een boel jonge onderzoekers aan om met ons mee te werken. Werken met steeds nieuwe generaties onderzoekers is natuurlijk fijn, want MELiSSA is ten slotte een project voor de toekomst.

 

HM: De MELiSSA Pilot Plant is een belangrijke stap bij de uitbouw van ons life support system – we zouden het veeleer toegepaste wetenschap kunnen noemen met de concrete engineering van alle componenten, maar een behoorlijk deel van ons onderzoek blijft echt fundamenteel onderzoek: wij ontdekken op alle vlakken in het genoom van onze bacteriën fascinerende nieuwe zaken die ons verbazen en waarvan we nog niet meteen de draagwijdte kunnen inschatten. Dat is fundamentele kennis waarvan misschien pas later duidelijk zal worden hoe belangrijk ze is in het begrijpen van het ontstaan van het leven, het begrijpen van waarom een bacterie in een bepaalde omgeving kan groeien, enz. Het is uiteraard enorm boeiend om mee die kennis te helpen opbouwen.

 

Dit lijkt me een mooi idee om mee af te sluiten. Alleszins hartelijke dank voor het interview en veel succes met de verdere uitbouw van MELiSSA!