2012-02 MIRA Ceti sprak met... Rob Walrecht
Sterrenkunde toegankelijk maken voor iedereen, dat is uiteraard waar Volkssterrenwacht MIRA voor staat. Niets mooiers dan aan een geïnteresseerd publiek over je passie voor die wonderde wereld van sterren en planeten te mogen spreken. Wie graag ’s avond of ’s nachts het veld intrekt om onder een donkere sterrenhemel (waar in Vlaanderen?) kennis te maken met de sterren en sterrenbeelden die er te zien zijn, kan zich geen beter hulpmiddel dromen dan een planisfeer. Zo’n draaibare sterrenkaart toont duidelijk aan welk stuk van de sterrenhemel er op een bepaalde dag en op een bepaald uur te zien is.
MIRA Ceti trok naar het Nederlandse stadje Amersfoort om er een fijne babbel te hebben met Rob Walrecht (°16 juni 1959), de man die sterrenkaarten maakt voor zo goed als de hele bewoonde wereld, en dit desgewenst in de meest verscheiden talen.
Rob, het populariseren van sterrenkunde is echt wel je passie. Kan jij je nog herinneren hoe het allemaal begonnen is?
Natuurlijk kan ik dat, het was in 1978 en ik was 19 jaar oud. Ik heb toen samen met één van mijn broers een schaalmodel van het zonnestelsel gemaakt. Het was uiteraard ook onze bedoeling om dat schaalmodel ergens op te stellen, wij woonden in Den Helder, wat men noemt de Kop van Noord-Holland, en daar heb je een reeks forten uit de napoleontische tijd om de marinebasis die daar ligt te beschermen. Die forten waren met mekaar verbonden door een wal met aan beide kanten een sloot, en daarlangs liep een lang recht pad, precies wat wij nodig hadden. We hebben ons daarop gebaseerd en zo kwamen we tot een schaalmodel van 600 meter lang met een schaal van 1 op 10 miljard. Op die schaal is de Zon 14 cm in diameter en de Aarde is nog net iets groter dan 1 mm op een afstand van zowat 15 meter van de Zon. De modelletjes van de Zon en de planeten heb ik gemaakt en ook de bordjes met de namen van de verschillende objecten, mijn broer zorgde voor de kastjes eromheen. Origineel zat er in elk kastje ook een rood lampje om de tekstbordjes en de modelletjes te verlichten, maar die hebben we er gauw weer uitgehaald, want met een model van 600 meter groot heb je evenveel meter elektrisch snoer nodig, en dat bleek toch een beetje te veel van het goede.
Bij zo’n schaalmodel kan je natuurlijk ook de nodige uitleg geven?
Zo is het ook gegaan, je loopt met de mensen die komen kijken naar het model langs de verschillende objecten en geeft er zoveel uitleg bij als je kan. Aanvankelijk is dat nog niet zo heel veel, maar ik begon al gauw teksten te schrijven en illustraties te tekenen, en zo hadden we weldra een brochure klaar over ons planetenpad met veel extra informatie voor wie erin geïnteresseerd was. Zo is eigenlijk mijn carrière gestart met het geven van uitleg over sterrenkunde, het maken van modellen en maquettes en het schrijven en illustreren van teksten. En dat is hetgeen ik zoveel jaren later nog steeds heel erg graag doe.
Die liefde en interesse voor de natuur en de sterrenhemel hebben mijn twee broers en ik meegekregen van thuis. We waren alle drie erg actieve leden van de sterrenkundeclub in Den Helder. Zo organiseerden wij tentoonstellingen, filmfestivals, enzovoort, activiteiten waarmee we een ruim publiek wisten te bereiken en die ook in de pers de nodige aandacht kregen. Begin jaren 1980 waren we zeker één van de actiefste sterrenkundeclubs in Nederland.
Je bent ook een tijd medewerker geweest van het Zeiss Planetarium in Amsterdam?
Klopt. Het is dit jaar precies dertig jaar geleden dat ik daar aan de slag kon. Govert Schilling was er programmaleider en de voorzitter was professor Ed van den Heuvel, later werd hij er ook directeur.
Dat planetarium stond in de Bijlmer, in het zuidoosten van Amsterdam. Het is daar neergezet in het kader van de Floriade die daar in 1982 zou plaatsvinden. Om de tien jaar wordt er ergens in Nederland een Floriade georganiseerd, dat is een wereldtentoonstelling rond tuinbouw, een groots evenement waar anderhalf à twee miljoen bezoekers naartoe komen. Ook dit jaar is er weer een Floriade. Men rekende op zo’n 300.000 bezoekers voor het planetarium wegens die enorme volkstoeloop naar de Floriade, met dat aantal zou er voldoende buffer zijn om de daaropvolgende jaren door te komen met veel minder bezoekers. Maar helaas was 1982 een jaar met een schitterende zomer, zodat er veel minder gegadigden kwamen opdagen om een voorstelling bij te wonen in een donker planetarium, slechts een derde van het aantal waarop men gerekend had. Dat was niet alleen slecht nieuws voor het planetarium, maar ook voor mij, want om de financiën in evenwicht te houden moesten er een aantal mensen afgedankt worden, en ik was er daar eentje van. Na anderhalf jaar stond ik dus weer op straat, en dat was verschrikkelijk balen want in mijn ogen bestaat er niks mooiers dan planetariumwerk.
Dat Zeiss Planetarium is niet hetzelfde als het Artis Planetarium?
Neen, eind jaren 1980 is het Zeiss Planetarium met steun van de overheid, de provincie en de gemeente Amsterdam opgekocht en is de hele boel verhuisd naar Artis, en daar staat het planetarium nu nog. Het grote nadeel daarbij is dat Artis in essentie een dierentuin is, alles staat daar in functie van de dieren en bijgevolg is het planetarium daar nooit echt uit de verf kunnen komen. Je betaalt toegang voor de dierentuin en dan mag je ook gratis het planetarium in. Het is alleen maar bij bijzondere gelegenheden, een lezing of zo, dat je het planetarium apart kan bezoeken, anders is het een combinatiebezoek. Dat is erg jammer, want het Artis Planetarium met een mooie grote koepel van 22 meter is één van de modernste van Europa. Maar intussen was ik wel met een eigen planetarium begonnen.
Een eigen planetarium?
In de zomer van 1983 was ik moeten opstappen in het Zeiss Planetarium, maar het idee om opnieuw in een planetarium te werken liet me sindsdien niet meer los. De oplossing was: zelf een planetarium uitbaten, en samen met een vriend ben ik daar in juni 1985 mee begonnen. Uiteraard hadden wij geen geld voor een groot planetarium. Maar het idee was ontstaan toen ik een advertentie had gezien in Sky & Telescope. Je kon bij een firma in Amerika een opblaasbare koepel van 5 meter diameter kopen, dat mobiele planetarium inclusief projectoren zat opgeborgen in een ruime koffer. We zijn bij de bank een lening aangegaan om ons zo’n toestel aan te schaffen, samen met een nieuwe auto waar we vlotjes overal in Nederland mee naartoe konden rijden.
De planetariumvoorstellingen nam ik voor mijn rekening en mijn vriend zorgde voor een nevenprogramma buiten de koepel met een telescoop, beeldmateriaal en schaalmodellen.
Door mijn activiteiten bij de sterrenkundeclub in Den Helder was ik vrij vertrouwd met de pers, en bij de officiële voorstelling van ons project konden we dan ook op veel pers- en mediabelangstelling rekenen. Toen we van start gingen liep het meteen als een trein, tot aan de zomervakantie waren we helemaal volgeboekt. Het leek echt wel alsof we het gat in de markt gevonden hadden, want hetgeen wij te bieden hadden was voor scholen ideaal. In plaats van vervoersonkosten en veel tijdverlies met een trip naar Amsterdam en terug kregen ze nu bij hen op school een voorstelling op maat, aangepast aan hetgeen ze al in de lessen hadden gezien. Op die manier heb ik ruim 2500 planetariumvoorstellingen gegeven. Reken daar nog eens zo’n 600 voorstellingen bij op het Zeiss Planetarium, en ik mag mezelf toch zeker wel beschouwen als één van de koplopers wat betreft het aantal planetariumvoorstellingen in het Nederlandse taalgebied.
Het leek allemaal perfect te lopen, de leerkrachten en leerlingen waren ook heel tevreden, maar geleidelijk kwam er blijkbaar sleet op de formule, want we kregen steeds minder aanvragen om met ons mobiel planetarium langs te komen.
We hadden ook geen budget om een grootschalige reclamecampagne te voeren en voor de pers was het nieuwe er af, dus ook die toonden niet veel belangstelling meer. Mijn vriend is er nog verschillende jaren mee blijven doorgaan, maar zelf besliste ik toen om ermee te stoppen en ben ik een aantal jaren in een softwarebedrijf gaan werken.
Die mobiele planetaria werden veelal gekocht door scholen, die dingen werden opgesteld, gebruikt en dan weer netjes in de koffer opgeborgen tot een volgende keer, een jaar later of zo. Het zou kunnen dat er in Amerika nog iemand dat zelfde idee gehad heeft, maar volgens mij was het concept om langs scholen te gaan om ter plaatse planetariumvoorstellingen te geven een gloednieuw idee van mij, ik denk dat wij de eersten ter wereld waren die dat deden. Als je alleen al maar naar Engeland kijkt, daar zijn momenteel een stuk of dertig van die mobiele planetaria actief, dus het idee heeft duidelijk navolging gevonden. Jammer genoeg hebben wij er zelf geen blijvend succes mee geboekt.
Kon je zo’n koepel van 5 meter diameter overal vlot opstellen?
Dat paste eigenlijk vrij vlot in een doorsnee klaslokaal, soms was de hoogte wel een probleem, maar dan stelden we het op in de sportzaal of een andere gemeenschappelijke ruimte. We konden dat ding trouwens ook binnen de kortste keren opstellen en nadien weer netjes opbergen, dat verliep allemaal heel vlotjes. De projector zat in een speciale koffer, de Kodak carrousel projectoren in een antiek bierkratje of zo, en de koepel in een grote tas. Je moet zo’n koepel opvouwen tot de breedte van de tas en dan oprollen en in de tas proppen. De koepel was misschien 30 à 40 kg zwaar, maar dat was toen een niemendalletje voor mij. Eens alles opgesteld kwamen de klassen één voor één langs om een voorstelling bij te wonen. Een klas van dertig kinderen was ideaal, dan had iedereen ruimte zat om alles goed te kunnen zien op onze koepel, maar we konden met gemak nog meer personen een plaatsje geven. Tijdens de ruimtevaartbeurs in 1986 die door Chriet Titulaer in Utrecht werd georganiseerd heb ik er een keer 70 kinderen in gehad, maar dat was veel te veel. Het was een hete zomer, je kan je voorstellen dat het onder het glas van het jaarbeursgebouw in zo’n zwarte koepel met 70 zwetende kinderen dicht op mekaar gepakt een verschrikkelijk benauwende ervaring was, maar we hadden wel een record gebroken, en dat was wel heel leuk.
Kan je met zo’n eenvoudig planetarium eigenlijk wel voldoende het gevoel van de echte sterrenhemel oproepen?
Er gaat natuurlijk niets boven de schoonheid van de echte sterrenhemel. En een groot planetarium met toptechnologie kan dingen tonen waar wij niet konden aan tippen, dat is zeker waar. Maar met hetgeen wij konden bieden wisten we toch wel degelijk het publiek te boeien.
Momenteel ben je bezig met een nieuw project: workshops sterrenkunde voor leerkrachten in het basisonderwijs.
Ik heb altijd veel plannen en ideeën gehad om activiteiten te organiseren rond sterrenkunde, maar vanaf halverwege de jaren 1990 begon ik serieus te sukkelen met mijn gezondheid. De diagnose volgde in 1997: ik lijd aan het chronisch vermoeidheidssyndroom. Dat was een behoorlijke opdoffer, bovendien ben ik enkele jaren later ook nog in een verkeersongeval betrokken geraakt waardoor ik veel last heb aan mijn bovenste nekwervels. Met als gevolg dat mijn activiteiten sindsdien behoorlijk gehypothekeerd zijn. Zelf planetariumvoorstellingen geven is niet meer mogelijk, maar ik kan wel mensen opleiden omdat ik na al die jaren toch wel weet wat een goed planetariumprogramma inhoudt.
Vanuit die optiek heb ik geprobeerd hier in Amersfoort een project van de grond te krijgen dat ik het “Ervarium” genoemd heb. Daar ben ik jaren heel actief mee bezig geweest, ik zag het als een actief doecentrum rond wetenschappen met de focus voornamelijk op sterrenkunde, er zou een middelgroot planetarium gebouwd worden met daar omheen allerlei maquettes, experimenten en multimediale opstellingen. Maar een dergelijk wetenschapscentrum realiseren kost natuurlijk een hoop geld, en voorlopig zie ik die droom nog niet meteen verwezenlijkt worden. Intussen biedt de lokale Publiekssterrenwacht Schothorst een gevarieerd programma aan voor leden van de vereniging en voor het grote publiek, zelf geef ik daar een cursus sterrenkunde voor beginners. Mijn lessen zijn gebaseerd op de drie boeken die ik geschreven heb: “Genieten van de sterrenhemel”, “Genieten van het zonnestelsel” en “Genieten van het heelal”.
Door het schrijven van die boeken ben ik ook op het idee gekomen om een workshop op te zetten voor leerkrachten. Ik wil hen een aantal essentiële inzichten in de sterrenkunde bijbrengen, maar hen ook didactische middelen aanreiken waarmee ze die materie in de praktijk van hun klas op een begrijpelijke en aanschouwelijke manier naar de kinderen toe kunnen overbrengen. Nu maar hopen dat er bij de leerkrachten uit het basisonderwijs voldoende bereidheid is om aan deze workshops deel te nemen.
Komen er vanuit het Nederlandse ministerie van onderwijs stimulansen om leerkrachten voor dit soort initiatieven te motiveren?
Ik heb daar eerlijk gezegd niet zo’n goed oog in. Uit onderzoek blijkt dat het niveau van ons onderwijs voor taal en rekenen bedroevend laag is, en daardoor komt het hele onderwijs onder grote druk te staan. Men wil nu terug meer aandacht gaan besteden aan taal en rekenen, maar dat gaat dan weer ten koste van andere leervakken. Daarvoor wordt dan geprotesteerd want die vakken zijn natuurlijk ook belangrijk. Dat is allemaal waar, maar vooraleer het belang van sterrenkunde, hetgeen maar een onderdeeltje is van het hele pakket natuuronderwijs, op tafel komt, is er in de tussentijd al veel kennis verloren gegaan. Studenten die tegenwoordig een opleiding tot onderwijzer volgen komen tijdens hun studies haast niet met sterrenkunde in aanraking, met als gevolg dat ze zich in die materie niet thuis voelen. Het is dan ook weinig waarschijnlijk dat ze later in de klas hun leerlingen enthousiast zullen maken voor sterrenkunde.
Daar wil ik wat aan doen door geïnteresseerde onderwijzers en onderwijzeressen via een workshop van vier halve dagen op een niveau te brengen dat ze zicht hebben op de belangrijkste processen uit de hemelmechanica, dat ze begrijpen hoe het zonnestelsel gestructureerd is, hoe het ontstaan is en verder evolueert, en hoe het zonnestelsel zich verhoudt tot de rest van de sterren en het heelal. Daarmee hebben ze dan een stevige basis, als ze dat alles wat aantrekkelijk inkleden met een aantal didactische hulpmiddelen kunnen ze zelf hele leuke lessen geven en de meeste vragen van kinderen vlot beantwoorden.
Die workshop is volslagen nieuw, ik ga dus ook de pers informeren en hopelijk wordt er zo voldoende ruchtbaarheid aan gegeven zodat het project het nodige succes kent. Maar gezien mijn andere werkzaamheden met het bedrijf en mijn gezondheidstoestand opteer ik eerder voor vier halve dagen met telkens twee lessen dan twee dagen met vier lessen. Als ik dat een paar keer in de maand zou doen lijkt het mij wel haalbaar.
Jouw planisferen hebben intussen naam en faam in binnen- en buitenland.
Maar mijn planisferen zoals je ze nu kent zijn erg verschillend van die van in het begin.
Toen ik nog in het Zeiss Planetarium werkte had ik voor daar een eerste planisfeer ontworpen, dat was in het begin van de jaren 1980. Die waren helemaal van kunststof, met offset opdruk en langs beide zijden afgeplakt met een laag doorschijnende plastic.
Na mijn ontslag ben ik met een eigen ontwerp begonnen, die planisfeer is in juni 1985 uitgekomen, op hetzelfde moment dat we ook met ons eigen planetarium begonnen. Ik heb er daar een paar duizend van laten maken, die waren nog steeds uit kunststof en verschrikkelijk duur. In het begin was ik vooral met ons planetarium bezig en nadien werkte ik in dat softwarebedrijf zodat ik me met die planisferen eigenlijk nooit serieus heb bezig gehouden. Het resultaat was er dan ook naar: de verkoop liep slecht, en begin jaren 1990 leek het een aflopende zaak te worden.
Ik had intussen mijn vrouw Marja leren kennen, en toen wij in 1993 wilden gaan trouwen zou een financieel extraatje zeker welgekomen zijn. Daarom dacht ik: misschien hebben die planisferen toch wel potentieel, op voorwaarde dat ik ze in een aantrekkelijker jasje steek en ze goedkoper kan fabriceren. Zo ontstond dat vierkante foldermodel van mijn planisfeer die daarmee een nieuw leven gekregen had. En met succes, want de verkoop liep als nooit tevoren.
Ik heb dan ook nog een Nederlandstalige versie gemaakt voor 40, 50 en 60 graden noorderbreedte, en een Engelse planisfeer voor 30, 40, 50 en 60 graden noorderbreedte, hetgeen overeenkomt met de zones waarin Europa en Noord-Afrika gesitueerd zijn. De jaren daarop kwamen er ook Franse en Duitse versies op de markt. Toen kwam er een klant uit Noorwegen, die wou er eentje voor 60 en 65 graden noorderbreedte in het Noors, en zo maakte ik dan een Noorse planisfeer. Vervolgens een Deense. Langzamerhand groeide het aanbod.
Maar dat was nog altijd op basis van films die aan de drukkerij aangeleverd werden, het nieuwe millennium zat eraan te komen, dus leek het me hoog tijd om op de digitale trein te springen. Dus alle ontwerpen die ik had moesten weer helemaal aangemaakt worden, ditmaal voor de computer. Dat was natuurlijk een enorm werk, maar het grote voordeel was dat eens de hele sterrenhemel, de noordelijke en de zuidelijke, op die manier in kaart was gebracht ik er via de computer oneindig veel dingen mee kon realiseren. Mijn eerste planisfeer via digitale opmaak was in 2001 een feit. Voor die nieuwe ontwikkeling ben ik de beroemde astrocartograaf en landgenoot van mij Wil Tirion erg schatplichtig, want hij is degene die mij heeft leren werken met het programma Illustrator. Dat is een tekenprogramma waar je onder andere prachtige sterrenkaarten mee kan maken. De Sky Atlas 2000.0 van Wil Tirion is terecht een referentiewerk binnen de wereld van de sterrenkunde.
Nu kon ik ook vlot een versie maken voor 20 graden noord, en ook eentje voor 20, 30 en 40 graden zuiderbreedte. Er volgde dan ook nog een planisfeer voor het equatoriale gebied, een combinatie van twee sterrenkaarten, eentje voor 10 graden noorderbreedte en eentje voor 10 graden zuidelijkbreedte. En zo had ik in 2002 mijn hele programma voor wat de Engels planisferen betreft klaar. Het zijn dus negen planisferen die alle geografische breedtezones tussen 60 graden noorderbreedte en 40 graden zuiderbreedte dekken, dat komt overeen met de gehele bewoonde wereld.
Daarna zijn er nog andere taalversies bijgekomen: een Italiaanse, Spaanse, Griekse, Zweedse, Finse, Groenlandse, Roemeense en onlangs nog een Turkse. Misschien komt er dit jaar ook een Poolse en een Portugese planisfeer bij. In 2009 is er ook een Friese planisfeer uitgekomen, de Fryske Planisfear. Het probleem bij de vertaling van het Nederlands naar het Fries was dat er niet echt Friese sterrenbeeldnamen zijn. Natuurlijk hebben de Friezen een eigen naam voor beer, leeuw, zwaan en al dat soort dingen, dus hebben de vertalers de Nederlandse namen om het zo te zeggen ‘verfriesd’. Het leuke nu is dat onze Friese planisfeer op die manier in feite de standaard is geworden wat betreft de naamgeving van sterrenbeelden in het Fries.
En zo mag ik toch wel met enige trots stellen dat ik het allergrootste assortiment planisferen ter wereld uitbreng.
Uit dit succesverhaal kan alleen maar geconcludeerd worden dat men over het algemeen erg tevreden is over jouw planisferen?
Ja, bij mijn ontwerp heb ik een aantal keuzes gemaakt, hij had er ook helemaal anders kunnen uitzien. Ik heb geopteerd voor een polaire azimutale equidistante planisfeer. Daarbij staat de noordelijke of zuidelijke hemelpool in het midden en equidistant wil zeggen dat de afstanden tussen de breedtecirkels overal even groot zijn. Een andere optie is zoals bij de Mercatorprojectie die afstanden steeds groter te laten worden, maar dan doet zich het bekende Groenlandeffect voor en zou Orion er op de sterrenkaart veel te groot uitzien, dat wou ik bij mijn planisferen absoluut vermijden. Dan liever een klein beetje vervorming van de eigenlijke vorm van de sterrenbeelden dan dat ze qua grootte helemaal afwijken van de realiteit.
Naast al die planisferen en de drie boeken heb ik intussen ook nog een kartonnen schaalmodel van het zonnestelsel uitgebracht op een schaal van 1 op 100 miljard. Het bestaat uit rechtopstaande kaartjes met veel informatie over niet alleen de Zon, de Maan en de planeten, maar ook over de planetoïden, kometen en andere kleinere objecten. Door om te gaan met zo’n schaalmodel krijgt men al gauw een zicht op de verscheidenheid aan objecten in ons zonnestelsel en op de juiste verhoudingen. En voorts geef ik ook nog bouwplaten uit om zelf een draaibare sterrenkaart of een zonnewijzer te construeren, en een aantal posters die vooral veel informatie bevatten over het zonnestelsel, de sterren en het heelal.
Wij wensen jou verder nog veel succes met de workshop, en de verkoop van je planisferen, boeken, posters en schaalmodellen, Rob, en zeker ook een goeie gezondheid om enthousiast te kunnen verder genieten van het leven en de sterrenkunde.